Afbeelding van de auteur.
32+ Werken 927 Leden 11 Besprekingen

Over de Auteur

John F. Haught, PhD, is Distinguished Research Professor, Georgetown University, Washington, DC. He specializes in systematic theology, with a particular interest in issues pertaining to science, cosmology, evolution, ecology, and religion. His many books include Resting on the Future: Catholic toon meer Theology for an Unfinished Universe, The New Cosmic Story, and A John Haught Reader. toon minder
Fotografie: Fora.TV

Werken van John F. Haught

What Is Religion: An Introduction (1990) 30 exemplaren
Religion and self-acceptance (1976) 16 exemplaren

Gerelateerde werken

Tagged

Algemene kennis

Leden

Besprekingen

Korte Inhoud

Boeken van 'nieuwe atheïsten' als Richard Dawkins' 'God als misvatting', Sam Harris' 'Van God los' en Christopher Hitchens' 'God is niet groot' worden door steeds meer mensen gelezen - ook in uw omgeving. Wat hebben zij eigenlijk voor nieuws te vertellen? Veel lezers menen dat deze drie wetenschappers bijzonder scherp aangeven wat er niet deugt aan religie. John Haught analyseert hun boeken en legt de vinger op de misvattingen, inconsistenties en grove generalisaties in hun redeneringen. Op heldere wijze bekritiseert hij hun opvattingen in het perspectief van vragen naar het bestaan van God, de reden waarom mensen geloven en of theologie ertoe doet.

'Veel nieuwe atheïsten zijn intelligente mensen, dus dit bedaard argumenterende boek is een serieuze uitdaging voor de door hen gekoesterde opvattingen.' - O. Gingerich, astronoom
Uittreksel

Blz. 75: Is God een hypothese?

'Een atheïst met zijn gevoel voor de werkelijkheid, lijkt absoluut geen voeling te hebben met het fantasierijke leven van zijn buren.' - Sam Harris

'Het is wel zo dat zij die merken dat ze (...) het meest objectief zijn in hun beoordeling van de werkelijkheid, het sterkst in de macht zijn van diepe onderbewuste fantasieën.' - Robert Bellah

Het valt niet altijd mee om atheïst te zijn, vooral niet in de Verenigde Staten. Het is zeker dat atheïsten onterecht gediscrimineerd worden. Iedere keer dat ze het voorwerp zijn van haatcampagnes door christenen, joden of moslims graven ze zich dieper in hun eigen kringetje van zekerheden. Wanneer ze in het gezelschap van medeongelovigen zijn, kunnen ze elkaar bemoedigen om de goede strijd voort te zetten. Het gaat nog om een relatief kleine groep, maar die is tegenwoordig toch groot en zelfverzekerd genoeg om ervoor te zorgen dat ze minder last hebben van het gevoel van vervreemding dat atheïsten in het verleden parten speelde. De behoefte aan gemeenschap is onder ongelovigen net zo sterk als onder gelovigen. Websites, blogs, boeken, tijdschriften en conferenties zorgen voor een groeiend netwerk voor wederzijdse steun onder atheïsten. De nieuwe atheïsten hebben nog steeds de neiging hun culturele in vloed te overschatten, maar de enthousiaste ontvangst van hun boeken bij het grote publiek geeft aan dat er een aanzienlijke groep twijfelaars is, die normaal gesproken hun scepsis voor zich zouden houden. Al met al lijkt het antitheïsme zich een steeds comfortabeler plekje te veroveren. De populariteit van het wetenschappelijk naturalisme in de academische wereld levert de nieuwe atheïsten en andere sceptici een knusse intellectuele omgeving op.

Het wetenschappelijk naturalisme, waarvan ik de voornaamste standpunten in de inleiding beschreven heb, is tegenwoordig een van de belangrijkste wereldbeelden onder intellectuelen. Owen Flanagan, filosoof aan de Duke Universiteit, durft zelfs te stellen dat het de hoogste roeping voor academische filosofen in onze tijd is om de wereld klaar te maken voor het 'naturalisme', waarmee hij het atheïsme bedoelt. In mijn eigen werk ben ik talloze academici, onder wie veel filosofen, tegengekomen die Flanagans ideaal met enthousiasme omarmen. In bijna al deze gevallen wordt de intellectuele basis van hun atheïsme gevormd door de bewering van het wetenschappelijk naturalisme, dat het alleen aan de wetenschap toevertrouwd is om ons verstand in contact met de werkelijkheid te brengen. Voor onze softe atheïsten betekent dit dat het atheïsme per definitie waar is, omdat er nu eenmaal geen wetenschappelijk bewijs is voor het bestaan van God. Ongetwijfeld zullen ze de uitspraak kennen dat afwezigheid van bewijs voor God, geen bewijs van Gods afwezigheid betekent, maar die negeren ze gewoon. Naast het gebrek aan 'bewijs' zijn er volgens de meeste nieuwe atheïsten ook morele gronden om het geloof in God af te wijzen. Deze morele redenen, waaraan ze uitdrukking geven door hun boosheid over de slechtheid van de godsdiensten door de eeuwen heen, is waarschijnlijk het meest opvallende punt van hun atheïsme, maar de bespreking van punten van ethiek en moraal moet wachten tot de hoofdstukken 6 en 8. Op dit moment richten we ons met name op de vraag naar het `bewijs'.

De godhypothese

De logica van de strategie van de nieuwe atheïsten houdt om te beginnen in dat ze hun lezers verleiden er stilzwijgend mee instemmen dat het geloof in het bestaan van God een 'hypothese' is, en wel een die voor gelovigen net zo werkt als een wetenschappelijke hypothese voor wetenschappers (Dawkins 31-73). In de wetenschap is een hypothese een begripsmatig kader waarmee een scala aan herhaalbare waarnemingen of experimenten begrijpelijk gemaakt wordt. Maar kun je zeggen dat God een hypothese is? Het is niet aan Dawkins aandacht ontsnapt dat de voorstanders van 'intelligent design' (ID) terugvallen op iets als een Godhypothese om de biologische diversiteit te verklaren. Voorstanders van ID, die stuk voor stuk theïst zijn, zien intelligent design als wetenschappelijke hypothese - of preciezer gezegd, als wetenschappelijke theorie - die tegenover de evolutietheorie staat. Hoewel niet alle aanhangers van intelligent design God expliciet als de ontwerper noemen, is het duidelijk dat ze een beroep doen op een bovennatuurlijke kracht als was het een wetenschappelijke verklaring. Het hoeft ons niet te verbazen dat Dawkins deze theologische ongerijmdheid aangrijpt als ondersteuning voor zijn stelling dat het idee van God voor alle theïsten als een rivaliserende wetenschappelijke hypothese voor de evolutionaire biologie fungeert of zou moeten fungeren. Volgens Dawkins behoort het de kern van de definitie van God dat Hij een bovennatuurlijke ontwerper is, en hij gaat dan ook graag met de ID'ers mee om God als hypothese te beschouwen.
Recensie

door Angelus
De wetenschappers Dawkins, Harris en Hitchens staan bekend als de 'nieuwe atheïsten'. De publicaties van deze auteurs waarin zij niet moe worden zich uit te spreken over wat er allemaal fout is aan God en religie zijn veelal bestsellers.

Volgens deze auteurs is theologie totaal overbodig, alleen de wetenschap is bevoegd om te oordelen of God bestaat. Zij propageren een "wetenschappelijk naturalisme", dat wil zeggen alleen de natuur, inclusief de mens en zijn creaties, bestaat werkelijk. God bestaat niet.

De rooms-katholieke Amerikaanse theoloog John Haught laat zien dat het "nieuwe atheïsme" geheel niet nieuw is. Hij toont ook overtuigend aan dat, hoewel de aanhangers niet van God willen weten, er wel sprake is van een dogma, een geloofsbelijdenis, namelijk de wereldvisie van het naturalisme. De "nieuwe atheïsten" kunnen dan ook beter gezien worden als evangelisten van deze wereldvisie. Zij laten alle inbreng van grote theologen links liggen en gaan alleen in op fundamentalistisch christelijke literatuur. Theologie is voor hen per definitie niet belangrijk.

Haught toont aan hoe dwaas de gedachte is om God als een hypothese te zien die door wetenschappelijk onderzoek weerlegd kan worden. Het verweer van de auteur tegen de stelling dat geloven genetisch bepaald is, vind ik niet het sterkste punt. Hier wordt met losse flodders geschoten. Het lijkt erop dat partijen volledig langs elkaar heen praten.

De pagina's over ethiek en de vraag of we goed kunnen zijn zonder God zijn veel spannender. De "nieuwe atheïsten" baseren zich enkel en alleen op de rede. Maar is de rede, de ratio, nu de diepste bron van hun kennen of het vertróúwen op die rede? In het laatste geval, zo stelt Haught, is er sprake van een geloofssprong, waarvan men zich blijkbaar niet bewust is. Geloof is in die zin geen vijand van de rede, maar juist de scherpste kant ervan.

De meeste moderne wetenschappers en filosofen volgen Einstein wanneer hij stelt dat de wette­loosheid van de natuur niet in overeenstemming te brengen is met het vertrouwen in een persoonlijke godheid. Waar Darwin staat voor de ontmythologisering van het leven door de biologie, daar vertegenwoordigt Einstein de moderne ontpersonalisering van de kosmos door de natuurkunde. Haught laat zien hoe het naturalisme alles objectiveert en elke subjectieve kant van de natuur negeert. Daarmee wordt iedere idee van persoonlijkheid verbannen uit de wereld van de naturalisten.

En dit geldt consequent door­gevoerd ook voor de persoonlijkheid van God. Ook deze depersonalisatie van de kosmos is niet nieuw en was al voor Darwin en Einstein zo goed als voltooid. Haught stelt dat hiermee de aanwezigheid van een persoonlijk God verdwijnt, een God die een uitnodiging doet aan ieders persoonlijke bewustzijn om boven zichzelf uit te stijgen en op zoek te gaan naar zingeving, waarheid, schoonheid en goedheid. Helaas spreekt de vertaling in dit hoofdstuk consequent over "betekenis" waar "zingeving" bedoeld is. Dat maakt het niet altijd gemakkelijk het betoog te volgen.

Het is jammer dat Haught een heel aantal keren nogal fel afgeeft op aanhangers van creationisme en Intelligent Design. Hij weet blijkbaar de intentie van deze christenwetenschappers niet op waarde te schatten. Ondanks de vele taalfouten en moeizame zinnen (in de Nederlandse vertaling) is dit een waardevol boek, omdat Haught de schijntegenstelling tussen geloof en wetenschap probeert te ontmaskeren. Of hij daarin geslaagd is, hangt af van het oordeel van de lezer.

- Drs. Gijs van den Brink -

Haught doet een poging om alle ellende in de wereld, die tevens inherent is aan het proces van evolutie, te rijmen met het christelijke godsbeeld. De eis van de atheïsten dat, als een almachtig, alwetend en algoed Wezen zou bestaan, de wereld er een heel stuk beter uit had kunnen zien is onredelijk - want, zo meent Haught, in een wereld die vanaf het begin goed is, zou er 'natuurlijk' geen leven, vrijheid, toekomst of avontuur zij.

Ofschoon dit argument vaak opgevoerd wordt door gelovigen, is het de atheïst nooit duidelijk geworden waarom dit het geval zou moeten zijn. Is de moderne westerse mens minder vrij dan zijn verhongerende soortgenoten in bepaalde delen van Afrika? Zou het leven minder avontuurlijk zijn als kanker uitgebannen zou worden? Er is geen enkele reden om aan te nemen dat ellende noodzakelijk is voor leven, geluk, vrijheid en avontuur. Dat een almachtige God een betere wereld had kunnen scheppen dan deze is niet moeilijk voor te stellen, zoals ook Voltaire en Leibniz al tegenwierp.

Samenvattend slaagt Haught er in zijn boekje niet in de kritiek van de nieuwe atheïsten te pareren. Hij weeklaagt constant over hun theologische ongeschooldheid, maar mist de pointes van hun aanvallen. Zijn definitie van 'geloof' is niet voldoende om het complexe christelijke godsbeeld en de bijbehorende doctrines mee te rechtvaardigen, waardoor het aanvaarden daarvan nog steeds neerkomt op 'geloof zonder enig bewijs'. Ironisch genoeg is juist dit de centrale kritiek van de nieuwe atheïsten op religieuze claims.
… (meer)
1 stem
Gemarkeerd
aitastaes | 4 andere besprekingen | Feb 28, 2014 |

Misschien vindt je deze ook leuk

Gerelateerde auteurs

Statistieken

Werken
32
Ook door
4
Leden
927
Populariteit
#27,687
Waardering
3.1
Besprekingen
11
ISBNs
71
Talen
7

Tabellen & Grafieken