Afbeelding van de auteur.

Peter Wohlleben

Auteur van Het verborgen leven van bomen

53+ Werken 5,588 Leden 156 Besprekingen Favoriet van 1 leden

Over de Auteur

Peter Wohlleben spent over twenty years working for the forestry commission in Germany and now runs an environmentally-friendly woodland where he is working for the return of primeval forests. He is the author of numerous books about the natural world including the New York Times bestseller The toon meer Hidden Life of Trees. toon minder

Reeksen

Werken van Peter Wohlleben

Het verborgen leven van bomen (2015) 3,579 exemplaren
Peter and the Tree Children (2018) 29 exemplaren
Der Wald: Eine Entdeckungsreise (2013) 16 exemplaren
Waldwissen (2023) 2 exemplaren
La saggezza del bosco (2018) 2 exemplaren
Holzrausch (2008) 1 exemplaar

Gerelateerde werken

The Genius of Birds, Other Minds, The Hidden Life of Trees (2020) — Medewerker — 1 exemplaar

Tagged

Algemene kennis

Geboortedatum
1964
Geslacht
male
Nationaliteit
Germany
Land (voor op de kaart)
Germany
Geboorteplaats
Bonn, Germany
Beroepen
forester
author

Leden

Besprekingen

Peter Wohlleben https://www.peter-wohlleben.de/?set-culture=de voorstellen hoef ik voor wie wel vaker een boekbespreking van me leest allicht niet meer te doen: u ontmoette hem immers al eerder toen ik het had over Het verborgen leven van bomen https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/09/het-verborgen-leven-van-bomen-p..., De lange adem van bomen https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/09/de-lange-adem-van-bomen-peter-w..., Het bos – Het handboek voor elke boswandeling https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/10/het-bos-het-handboek-voor-elke...., en De tuin https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/02/de-tuin-peter-wohlleben-boekbes.... Voor wie aan een formele voorstelling echter tóch nog behoefte zou hebben, citeer ik even van de binnenflap: “Peter Wohlleben (1964) studeerde bosbouw en werkte meer dan 20 jaar bij bosbeheer in het Rijnland. In 2006 nam hij ontslag om zijn ideeën over ecologie in de praktijk te kunnen brengen, en werd boswachter van een gebied van 1200 hectare in de Eifel. Hij schreef inmiddels meerdere boeken over het bos, dieren en natuurbehoud. Zijn boek Het verborgen leven van bomen was het bestverkochte non-fictieboek van 2015 in Duitsland, stond in de top 5 van The New York Times-bestsellerlijst en verscheen in meer dan 30 landen in vertaling. Hij woont en werkt in Hümmel, Duitsland.” Behalve voor mij dus ook geen onbekende voor de wereld en ondanks de titel van dit boek, in het Duits nog iets provocatiever Das Seelenleben der Tiere genaamd, aldus NRC Handelsblad, “geen bomenknuffelaar en al helemaal geen zweverig type”. Waarin NRC Handelsblad https://www.nrc.nl/ helemaal gelijk heeft: Wohlleben heeft een bijzonder aangename schrijfstijl, besteedt in Het innerlijke leven van dieren aandacht aan, dixit ook de ondertitel, Liefde, verdriet, empathie – een verbazingwekkend inkijkje in een verborgen wereld, maar doet dat, zoals je van een wetenschapper mag verwachten, op basis van eigen waarnemingen en die van anderen.

Op het einde van dit boek kom je dan ook bij een zestal bladzijden Noten terecht (niet het soort dat door sommige van de in dit boek voorkomende dieren gegeten wordt) waarin onder andere verwezen wordt naar bladen als Current Biology https://www.cell.com/current-biology/home, The Journal of Neuroscience https://www.jneurosci.org/, Proceedings of the National Academy of Sciences ofte PNAS https://www.pnas.org/, enzovoort. Geen amateur dus. En nét het feit dat Wohlleben het behalve over de waarnemingen van anderen ook heeft over die van hemzelf, waarnemingen die uiteraard niét in “laboratoriumcondities” gedaan zijn, maar die precies daarom ook zeer herkenbaar zijn voor de lezer, maakt dit boek zo interessant om lezen. Dát en de vragen die het uitgangspunt van dit boek vormden natuurlijk: “Hanen die hun kippen voor de gek houden? Hindes die rouwen? Paarden die zich schamen? Nog maar een paar jaar geleden klonk dat allemaal nog als verbeelding, als wishful thinking van dierenliefhebbers die zich nog meer verwant wilden voelen met hun protégés. Ook mij verging het zo, want ik heb mijn hele leven al dieren om me heen. Of het nu het kuiken bij mijn ouders was dat mij als moeder had uitverkoren, of de geiten bij ons bij de houtvesterij die met hun vrolijke gemekker ons leven verrijken, of de dieren die ik tijdens mijn dagelijkse wandelingen door mijn bosdistrict tegenkom: ik vraag me altijd weer af wat er in hun hoofden omgaat. Is het echt zo, zoals de wetenschap lang beweerde, dat alleen wij mensen het volledige palet van de gevoelens tot onze beschikking hebben? Zou de schepping speciaal voor ons een bijzondere weg hebben ontwikkeld, zodat wij de enigen met een bewust, vervuld leven zijn?”

Het antwoord op die laatste twee vragen luidt vanzelfsprekend “Nee” (anders had de auteur geen boek van een goeie tweehonderdtwintig bladzijden over de kwestie kunnen afleveren ook). En wat “de wetenschap” aangaat die “lang beweerde, dat alleen wij mensen het volledige palet van de gevoelens tot onze beschikking hebben” verwijs ik graag naar mijn vólgende boekbespreking, die van De onderwerping – Een geschiedenis van de verhouding van de mens tot de natuur van Philipp Blom. Maar tot verschoning van vroegere wetenschappers – niet van tegenwoordige – kan in ieder geval worden gezegd dat ze niet wisten wat nu wel zo ongeveer iederéén zou moeten weten en wat ook door Wohlleben in zijn Voorwoord al wordt aangehaald: “(…) gelukkig heeft de natuur voor de zuinige variant gekozen. De evolutie heeft ‘slechts’ materiaal dat er al was telkens weer omgebouwd en gewijzigd, net als een computersysteem. En net als bij Windows 10, waarbij de functies van eerdere versies ook nog werken, zo functioneren de genetische programma’s van onze voorouders ook nog in ons, en in alle andere soorten waarvan de stamboom zich in de loop van miljoenen jaren van die tak heeft afgesplitst.” Wie daarover meer wil lezen, verwijs ik graag naar Het ongelooflijke toeval van ons bestaan van Alice Roberts, die in dat boek via de verschillende stadia die een menselijke foetus doorloopt de ontstaansgeschiedenis van de mens weergeeft, maar samengevat kunnen we in ieder geval zeggen dat “Plus est en vous” mogelijk nog geldig is voor de homo sapiens, maar in ieder geval zéér geldig was voor alles wat ons in de evolutie voorafging. En logischerwijze geldt dat niet alleen voor de buitenkant, maar ook voor de binnenkant. Wohlleben schrijft dan ook: “Het lijkt misschien een gewaagde bewering om te zeggen dat een varken zich net zo voelt als wij, maar de waarschijnlijkheid dat een verwonding bij hem minder erge gevoelens oproept dan bij ons is verwaarloosbaar klein. ‘Ja, hallo,’ roepen wetenschappers nu misschien, ‘maar dat is helemaal niet bewezen.’ Dat klopt en misschien zal dat ook wel nooit lukken. Dat jij je net zo voelt als ik, is ook slechts theoretisch zo. Niemand kan bij iemand anders naar binnen kijken, niemand kan bewijzen dat een speldenprik bij alle zeven miljard aardbewoners hetzelfde gevoel oproept. Maar doordat wij mensen onze gevoelens kunnen verwoorden en dat aan elkaar mee kunnen delen, hebben we kunnen constateren dat het er bij alle mensen op gevoelsniveau vergelijkbaar aan toegaat.”

De dieren missen dus enkel de spraak om ons hetzelfde duidelijk te maken. Of wij missen het verstand om hun spraak te begrijpen. Immers, zoals Wohlleben zegt in het hoofdstuk Mededelingen: “Als wij – en daar ga ik van uit – echt de intelligentste soort op deze planeet zijn, waarom heeft de wetenschap dan niet allang de omgekeerde weg bewandeld? Waarom worden proefdieren met veel moeite, het duurt jaren, gebaren geleerd, dieren wier leervermogen volgens de huidige stand van het onderzoek geringer is dan dat van ons? Zou het niet veel simpeler zijn als wijzelf eindelijk de taal van de dieren zouden beginnen te leren?” Ja maar, verstaan is nog niet alles. Nee, maar al zou het al veel meer zijn dan wij, slimme mensen, nu al kunnen, “Daarvoor zijn er tegenwoordig veel meer mogelijkheden dan slechts een paar jaar geleden; toen was het maken van geluiden op bijvoorbeeld paardenniveau niet mogelijk, omdat we niet tweetonig kunnen hinniken. Tegenwoordig kan een computer dat voor ons doen; die vertaalt onze verzoeken dan in de desbetreffende dierenwoorden.” “Jammer genoeg is mij geen enkel serieus onderzoek in die richting bekend”, voegt hij er nog aan toe, en wie ziet waarvoor zogenaamde Artificial Intelligence gebruikt wordt, van het tekenen van de volgende James Bond tot en met karamellenverzen schrijven, heeft ook niet de indruk dat er in dat gebrek aan intelligentie op korte termijn verandering gaat komen.

Het gebruik van de ogen – het zintuig waartoe de mens zich ook op andere vlakken meer en meer beperkt – is bijgevolg dan ook het enige wat ons overblijft om de andere bewoners van het dierenrijk (iedere dag een paar soorten minder) te bestuderen. En dus bekijken we – al proeven en ruiken we soms ook wel eens een en ander - met Wohlleben een dolfijn in de baai van Dingle (Ierland), vissen aan de haak, fruitvliegjes, slijmpaddestoelen (dier noch plant), varkens in megastallen, misleidende koolmezen en vreemdgaande eksters, stelende Vlaamse gaaien (in de streek waar ik woon bekend als “wuiten”, los van hun respect voor andermans eigendom), warmbloedige insecten (bijen) en koudbloedige zoogdieren (egels), tellende honden (ik heb het mijn hond Burchard ooit zien doen en ik verzeker u dat het tellen het zelfs won van zijn smaakpapillen), (t)rouwende raven, toonvaste herten, wilde katten, odd couples, in hun slaap langzaam afdalende gierzwaluwen, dwaze jagers (in zoverre ze dat niet altijd zijn), architecturaal aangelegde woelmuizen, wollige nachtvlinders, polarisatie (hun zogenaamde kompas) lezende duiven, of – we moeten ergens eindigen, al heeft Wohlleben het dan nog over veel meer - een eekhoorn die achtervolgd wordt door een havik: “Als de zon schijnt zijn het haviken die, op zoek naar een lekker hapje, doldriest tussen de stammen door vliegen. Wordt er een eekhoorn gespot, dan begint een spiraal van angst. En dat bedoel ik letterlijk. Het eekhoorntje probeert namelijk aan de vogel te ontkomen door naar de andere kant van de boomstam te verdwijnen. De havik maakt vervolgens een heel kort bochtje en achtervolgt zijn prooi. De eekhoorn gaat er pijlsnel om de stam heen vandoor en de vogel volgt hem, zodat er een razendsnelle spiraalbeweging van de twee dieren om de boom ontstaat. De behendigste van de twee wint en meestal is dat het zoogdiertje.”

Wat iedereen uiteraard leuk vindt, behalve wellicht de beestjes die vervolgens ten slachtoffer vallen aan… de eekhoorn: “Als in het voorjaar een eekhoorntje via een stam omhoog klimt, heerst er grote opwinding onder de kleine kolonie kramsvogels die in de oude dennen bij de oprit broedt. Ze fladderen snaterend en tsjakkend om de bomen heen en proberen de indringer te verjagen. Eekhoorns zijn hun doodsvijanden, die grijpen zonder ermee te zitten de ene met dons bedekte jonge vogel na de andere. Zelfs nestholen bieden de kleintjes maar beperkt bescherming, want met hun slanke pootjes, met lange, scherpe klauwen, hengelen eekhoorns de goed beschermd gewaande vogeltjes ook uit holle bomen.”

Over de morele vraag die volgt op die vaststelling, die over goed en kwaad dus, heb ik het – naast over een aantal andere zaken, uiteraard - in mijn volgende artikel voor TeKoS http://www.deltastichting.be/kd03.html, dat u kan lezen in de editie van april/mei/juni. Net zoals over moederliefde en instincten (waarover Wohlleben het heeft in het hoofdstuk Moederliefde tot je erbij neervalt en Instincten – Inferieure gevoelens?), mensenliefde (die vanwege dieren, voor de duidelijkheid), pijn, (zwerm)intelligentie, list en bedrog, moed, humor, lust, trouw, namen, schaamte, spijt, medeleven, altruïsme, angst en aanpassingsvermogen (ook genetisch), high society, dromen, een “zesde zintuig”, en zelfs (zie ook de Duitse titel van dit boek) de ziel. Om maar te zeggen dat u wéér eens een goeie reden heeft om eindelijk een abonnement op dat tijdschrift te nemen. En uiteraard ook om ook dít boek van Peter Wohlleben te lezen.

Björn Roose
… (meer)
 
Gemarkeerd
Bjorn_Roose | 8 andere besprekingen | Apr 19, 2023 |
Peter Wohlleben is intussen zo’n beetje een vaste gast in mijn boekbesprekingen geworden. Ten eerste omdat de man voor mij interessante onderwerpen aankaart, ten tweede omdat hij dat in een vlot geschreven taal doet, ten derde omdat ik “beroepsmatig” met die interessante onderwerpen van hem bezig ben. “Beroepsmatig”, dat wil zeggen, als schrijvelaar voor het blad TeKoS http://www.deltastichting.be/kd03.html, waarin ik sedert enige jaren de “ecologische” rubriek voor mijn rekening neem. Daar verdien ik niks mee, zelfs geen roem, en het is ook niet écht mijn beroep, maar zelfs wie maar om de drie maanden een achttal bladzijden schrijft over dat onderwerp is min of meer gedwongen er toch ook ánderen op na te slaan. En bij Wohlleben is dat immer weer een genoegen. In zoverre zelfs dat ik in september vorig jaar zijn Het verborgen leven van bomen https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/09/het-verborgen-leven-van-bomen-p... besprak, een week later De lange adem van bomen https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/09/de-lange-adem-van-bomen-peter-w..., en in de daaropvolgende maand Het bos – Het handboek voor elke boswandeling https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/10/het-bos-het-handboek-voor-elke.....

Toen was de voorraad echter op en werd het wachten tot er nieuwe boeken binnen kwamen. En die kwamen binnen nadat ik kort voor Joel met mijn vriendin nog eens naar Nederland getrokken was om daar in Middelburg onder andere De Drvkkery https://drukkerijmiddelburg.nl/ aan te doen. Een zeer grote boekhandel met altijd meer interessante boeken te koop dan ik me kan permitteren en deze keer ook met twee boeken van Peter Wohlleben in de rekken die ik nog niet eerder was tegengekomen (al wist ik wel dat ze bestonden): Het innerlijke leven van dieren en voorliggend De tuin. Met het lezen van dat eerste ga ik nog even wachten, maar het tweede is intussen – anders zou ik er ook geen bespreking van kunnen schrijven – uit.

Wohlleben verlegt in dit boek zijn aandacht van zijn favoriete biotoop, het bos, naar een biotoop die we, in ieder geval sommigen onder ons, beter kennen: de tuin. Geen balkonnetje met een paar bloembakken, geen hoop tegels met hier en daar een buxusstruik, maar een echte tuin. Met struiken, met bomen, met gras, met groenten, en met alles wat daar tussen, boven en onder beweegt: “Boven en onder de grond”, luidt het op de achterflap, “vinden duizenden kleine en grote fenomenen plaats, die vaak fascinerend en mooi zijn – als je weet waarnaar je moet kijken. Met een getraind oog zul je erachter komen dat madeliefjes een soort weerprofeten zijn, bepaalde vogels als thermometers fungeren en sommige bloemen ons vertellen hoe laat het is.” “De tuin”, klinkt het ten slotte, “combineert de wetenschappelijke achtergrond van alledaagse fenomenen met charmante anekdotes, interessante natuurbelevenissen en nuttige weetjes. Je zult je tuin vanaf nu met andere ogen bekijken!”

Dat doe ik persoonlijk al jaren. Ten eerste omdat onze ogen, net zoals de rest van ons, nu niet meer hetzelfde zijn als daarnet en straks weer niet meer hetzelfde zijn als nu, een stukje filosofie waarop ik hier niet dieper in zal gaan – we moeten ook weer niet té ver gaan afwijken -, en ten tweede – belangrijker – omdat een tuin zélf onder invloed van die “duizenden kleine en grote fenomenen” ook voortdurend veranderd. Zo laat ik mijn tuin echt niet helemaal haar gang gaan en grijp ik in waar ik het nuttig en zinvol acht, maar er duikt ieder jaar wel ergens een plant, struik of boom op die ik er zelf niet heb gezet en al dat zo gewortelde spul heeft ook zo zijn eigen willetje. De tuin die ik nu, met een toch weeral iéts later ondergaande zon, ‘s avonds na thuiskomst weer even bij daglicht kan bekijken, ziet er daarom beduidend anders uit dan vorig jaar rond deze tijd. En dat ligt nog niet eens aan de manier waarop ik er naar kijk.

Terwijl er naar kijken ons dus zoveel kan leren: “In vroeger tijden”, schrijft Wohlleben in zijn inleiding, “was het van levensbelang dat iedereen die tekenen [van bepaalde op gang zijnde processen, noot van mij] herkende en wist te duiden. De mensen waren toen heel afhankelijk van de natuur en zich daarvan terdege bewust. Door de altijd gevulde schappen in de supermarkt, de constante levering van energie en het feit dat je je tegen van alles en nog wat kunt verzekeren, wordt ons wijsgemaakt dat die oude verbondenheid er niet meer is.” Maar dat is niet zo. “Als je graag in de tuin werkt en door de natuur wandelt, heb je die informatie [onder andere over het op komst zijnde weer, noot van mij] van anderen echter helemaal niet nodig. Dieren en planten – ja, zelfs de dode omgeving – maken je constant duidelijk hoe het met ze gesteld is. Wil je het weer voorspellen, de weersomstandigheden inschatten, uitvogelen hoeveel schade er door insecten wordt veroorzaakt of het begin en einde van de seizoenen vaststellen, dan kun je dat in je eigen tuin veel preciezer aflezen dan dat je afgaat op de informatie die je via de media krijgt. Bij jou ter plekke kan een natuurverschijnsel zich immers heel anders manifesteren en heel andere gevolgen hebben dan slechts enkele kilometers verderop.”

Ogen naar de grond richten om te weten welk weer het wordt? Ja en nee. Wohlleben begint bijvoorbeeld met een blik op de wolken – Stapelwolken en avondrood -, er meteen bij vertellend dat uitzonderingen de regel bevestigen, en dat je bij morgenrood en avondrood evengoed de wind (waarvan de snelheid dan nog kan variëren van de ene hoek van je tuin tot de andere) in de gaten moet houden: “(…) als de wind niet uit het westen maar uit het zuiden of zelfs het oosten waait, zeggen avond- en morgenzon niets”. En dat soort uitzonderingen, daar zit dit boek vol mee. De natuur is wetenschappelijk te vatten, maar er spelen verschrikkelijk veel factoren mee.

Al zijn er vaststaande feiten. Dit bijvoorbeeld: “het weer verandert altijd als de wolken uit een andere richting komen dan de wind aan de grond. En als er kleine schapenwolkjes opduiken, wordt het mooi weer.” Of: als een zilverdistel – in de Duitse volksmond ook wel Wetterdistel genoemd - zijn bloem sluit, dan gaat het regenen. Of: als tripsen massaal beginnen opduiken, dan is er onweer op komst. We noemen die beestjes niet voor niets donderbeestjes. Of: zuurstof is vergif. Toch voor cyanobacterieën: die zetten waterdamp en kooldioxide om in zuurstof en werden daar op grote delen van de planeet het slachtoffer van: ze hebben “de hele lucht (…) verpest met het gas dat ze uitademden”, maar wat voor hen slecht was, was “voor het overige leven, dat zich aanpaste aan de nieuwe omstandigheden en zich snel wist te ontwikkelen” goed.

Enfin, ik ga u niet platbombarderen met feiten en feitjes, u kan daarvan zelf kennis nemen in dit boek van Wohlleben, die die feiten en feitjes meldt in stukken waar ze ter zake doen en waar ze – zoals in het huishouden van de planeet én onze tuin – deel van het grotere geheel uitmaken. In deze boekbespreking dus geen uitgebreid verslag over wat winter- en zomermuggen zijn, welke temperatuur bijen minimaal nodig hebben om uit te vliegen (en sprinkhanen en krekels om eventueel muziek te gaan maken), of wat kometen te maken hebben met sneeuwballen. Noch over waarom we blij moeten zijn “met ‘slecht’ weer in het koude jaargetijde” (spoiler: omdat het gevallen water niet gewoon verdwijnt, zelfs al zie je het niet meer), rode wegslakken, pluviometers en duimen, de reden waarom regenwormen heten zoals ze heten, waarom je net na een onweer moet gaan wandelen, of de reden waarom cultuurplanten makkelijker knakken ten gevolge van een plensbui dan andere. Of over hoe je hagelstenen kan ‘lezen’ (wist u dat die dingen ringen hadden?), sneeuwvlokken moet bewonderen (er zouden er sinds het ontstaan van de aarde nog nooit twee met exact dezelfde structuur gevallen zijn), of de beweging van de aarde kan waarnemen (met een fototoestel op statief is het antwoord).

Zoveel dingen te noemen, zo weinig kans om dat te doen zonder dat u deze bespreking te lang gaat vinden, maar ik ga er aan de hand van een beperkt aantal tussentitels en aantekeningen toch even snel door: vallende sterren (per dag komt er tienduizend ton aan sterrenstof op deze planeet terecht), maanfases en de effecten daarvan op de mens en de planeet, de plaats waar de zon ‘s middags staat in Australië (in het noorden!), slimme bloemen, de invloed van zonnevlekken (“de langdurige schommelingen van onze hemelse verwarming interfereren met de effecten van het broeikaseffect, zodat de klimaatverandering een pauze neemt”), het werk van mieren, lokale en officiële tijd (belangrijk voor wie een zonnewijzer opzet én voor zonnekloppers), vogel- en bloemenklokken, jaargetijden (in je tuin, niet op je kalender), trekvogels, het verband tussen massa’s eikels en beukennootjes en strenge winters (onbestaand), gras (dat je maar beter laat groeien in plaats van het te besproeien), klimaattolerantie (planten moeten bij ons zowel serieus vriesweer als hete zomers kunnen doorstaan), bacterieën “en andere primitieve soorten” die tot zeven kilometer onder de aardoppervlakte leven, indicatorplanten, de opslag van CO2 in je grond, groenbemesting, humus (en hoe die in de grootschalige akkerbouw langzaam aan het verdwijnen is), schimmels (en heksenkringen), bodemverdichting (altijd een ramp) en hoe mollen daar wat aan doen, erosie, groen als afvalkleur, waarom heesters ideale tuingenoten zijn (spoiler: omdat ze in de natuur óók kaalgeplukt worden), invasieve exoten (springbalsemien doen het hier, langs de boorden van de Durme, bijvoorbeeld zeer “goed”), katten (ik mag de beesten, maar ik háát ze in mijn tuin), marters en hun voorliefde voor kabels, eksters, Heinz Erven https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/02/mijn-paradijs-heinz-erven.html, prooi- en roofdieren (van elanden en rupsen tot wolven en koolmezen), plagen en overvloed, lieveheersbeestjes (de onze en de Aziatische), ‘wilde’ dieren en domme/bange mensen, lichtvervuiling, vogels voederen…

Ja, laat ons met dat vogels voederen dit lijstje maar afsluiten. Omdat het iets is dat Wohlleben zelf vele jaren lang niet heeft gedaan, maar dat hij nu wel doet: “(…) als het gaat om voeren in de winter overheersen de positieve effecten, dus het plezier van het vogels kijken, wat je te weten komt over de soorten die er zijn, en ook dat je vogels in ons voedselarme cultuurlandschap kunt helpen. Aan het begin van de lente stop ik met voeren om valse concurrentie tussen stand- en trekvogels te voorkomen. Tegelijkertijd probeer ik natuurlijke voedingsbronnen voor de winter te creëren. Zo laat ik een afgebroken boom staan als refugium voor insecten en voedingsbron voor spechten, en de rozen die ik pas heb geplant zijn oude soorten die rozenbottels vormen.”

Maat houden, dus. Behouden ook. En dit boek van Wohlleben lezen als je ook je tuin wil kunnen lezen. Want die “verborgen boodschappen van wind, wolken, planten en dieren” waarvan sprake in de ondertitel, zullen na lezing niet langer verborgen zijn.

Björn Roose
… (meer)
 
Gemarkeerd
Bjorn_Roose | 6 andere besprekingen | Feb 10, 2023 |
“Jamais deux sans trois”, zegt men wel eens in de taal van Voltaire, en hoewel dat niet écht algemeen geldend is, klopt het in ieder geval wat mijn besprekingen van boeken van Peter Wohlleben betreft. Na mijn uitgebreide mening over Het verborgen leven van bomen – Wat ze voelen, hoe ze communiceren – Ontdekkingen uit een onbekende wereld https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/09/het-verborgen-leven-van-bomen-p... en De lange adem van bomen – Hoe bomen leren om te gaan met klimaatverandering en hoe dat ons kan redden https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/09/de-lange-adem-van-bomen-peter-w..., krijgt u nu ook nog een bespreking van Het bos – Het handboek voor elke boswandeling. Ik kondigde het feit dat ik dit boek gekocht had met een cadeaubon van mijn oud-teamgenoten bij Cipal-Schaubroeck trouwens al aan in die laatstgenoemde bespreking en die vijf andere boeken die ik op dat moment nog op “m’n besprekingsplank liggen” had – ééntje meer zelfs - zijn intussen effectief besproken. Tijd voor deze “handleiding” dus, waarin, dixit de achterflap, “boswachter Peter Wohlleben ons mee[neemt] op een ontdekkingsreis door de verborgen wereld van bomen en het bos. Op entertainende wijze vertelt hij hoe we verschillende bomen en hun eigenschappen kunnen onderscheiden”, “geeft hij talloze tips en adviezen over hoe je de weg kunt vinden zonder kompas of gps, onder welke bomen je moet schuilen tijdens een storm, welke bessen en paddenstoelen [oh, die hatelijke tussen-n, noot van mij] eetbaar zijn, hoe je jezelf met natuurlijke insectenverdelgers tegen muggen, mieren en teken kunt beschermen, hoe je het bos met kinderen kunt verkennen en hoe je het best een nacht alleen in het bos kunt doorbrengen”.

Nogal wat dus, maar er moet meteen bij vermeld worden dat – minstens officieel – niet alles wat Wohlleben vertelt in dit boek voor evangelie mag aangenomen worden. Dit is namelijk een boek over de Duitse bossen en wat dáár mag en kan, mag en kan niet noodzakelijk in Vlaanderen of in Nederland. Redelijk wezen, zou ik durven zeggen (en dus grotendeels wél doen wat Wohlleben zegt dat je mag doen), maar Nederlanders die zich graag aan de letter van de wet houden, krijgen gratis advies van de vertaler, de Nederlandse Bonella van Beusekom. Die laat onder andere weten dat het in Nederland “alleen in de Amsterdamse Waterleidingsduinen tussen Zandvoort en Noordwijkerhout nog toegestaan [is] in een groot deel van het gebied te struinen”, maar dat je “verder (…) overal op de paden [moet] blijven”, aan welke kleren en tekens je gezagsdragers in de bossen herkent, dat je paddestoelen (ik schrijf het lekker zónder tussen-n) in Nederland niet mag plukken “tenzij de eigenaar van het terrein daar toestemming voor geeft”, dat “pepperspray (…) in Nederland illegaal en strafbaar [is]” (illegaal én strafbaar, jawel), dat “honden in de meeste gemeenten aangelijnd [moeten] blijven tijdens het wandelen”, en dat “in veel bossen [geldt] dat ze tussen zonsondergang en zonsopgang niet betreden mogen worden”. Nederland heeft ooit de naam gehad van een land waar alles kon, maar het is (ook) wat dat betreft met de jaren meer en meer achterop beginnen hinken tegenover Duitsland, zoveel is duidelijk.

Enfin, de meeste tips van Wohlleben zijn óók bruikbaar in de Lage Landen, al is het hier pakweg nog moeilijker dan in Duitsland om te verdwalen in een bos, laat staan je er voor langer dan een paar minuten te verbergen (tenzij je Jürgen Conings heet, maar ik ga er van uit dat die al dood was voor hij terechtkwam waar hij uiteindelijk gevonden werd). En van sommige tips hoop ik ook gewoon van harte dat er niet te uitgebreid gebruik van gaat gemaakt worden: lawaai in het bos is inderdaad niet storend voor wilde dieren (die weten dan immers waar je bent en kunnen je niet verwarren met een rondsluipende jager), maar reken me gerust onder “sommige volwassenen” die dat “wel irritant” vinden. Edoch, weten waar je, vooral na regenweer, het droogst loopt in een loofbos, hoe je met bramen omgaat, hoe je het makkelijkst een boshelling beklimt (ik doe dat doorgaans vrij straight forward eigenlijk, maar da’s niet de makkelijkste methode), hoe je met minst kans op vuile/natte voeten een beekje over springt, of tegen wie je fuck off kan zeggen als hij zegt dat je moet oprotten uit een bos, is altijd nuttig. Een keer je die dingen geleerd hebt, kan je dan rustig gaan Spoorzoeken, een onderwerp waar Wohlleben een volledig hoofdstuk aan wijdt, Dieren observeren (met onder andere de tip dat je dat best paardrijdend kan doen, maar ook dat er véél meer te observeren valt voor wie op een deken tegen de grond gaat liggen om insecten te bekijken), wandelen bij Bliksem en donder, Overleven in het bos of – doorgaans iets minder op overleven gericht, zij het dat iedereen het eten ervan wel wil overleven - paddestoelen plukken (wéér zonder tussen-n en in Duitsland wettelijk gelimiteerd tot zoiets als “voor eigen gebruik”), al moet je tijdens die activiteiten nooit vergeten de muggen en andere rotzakjes van je lijf te houden en laat Wohlleben niet na het uitgebreid te hebben over iets waar ik na al die jaren door bossen struinen nog nooit last van gehad heb: teken.

Maar los van die praktische tips – die bij gelegenheid overigens ook opduiken in zijn andere boeken – is ook dit boek niet los te zien van de andere boeken van Peter Wohlleben. Als hij het bijvoorbeeld heeft over droge voeten houden, heeft hij het óók over de praktische (en wel degelijk al merkbare) gevolgen van “klimaatverandering”: “Is het niet schandalig dat de wandelaars tot hun enkels door de modder moeten lopen omdat de commerciële bosbouw meedogenloos hout oogst? Ik kan beide kanten goed begrijpen, ook de bosbezitters. Want de wegen zijn op een paar uitzonderingen na juist aangelegd om de gevelde stammen per vrachtwagen naar de dichtstbijzijnde houtzagerij te brengen. Men kan het zich niet permitteren om rekening te houden met recreanten, en zelfs modderige wegen zijn voor zwaar materieel nog altijd goed genoeg. Vroeger werd er alleen in de winter hout gekapt, en dat werd alleen bij droog weer of vorst getransporteerd. Maar nu ons klimaat verandert, regent het in het koude jaargetijde meestal alleen nog maar en liggen de temperaturen boven het vriespunt. (…) Op zijn laatst in maart, als sommige stammen al zes maanden in het bos liggen, moeten ze getransporteerd worden, voordat ze definitief onbruikbaar zijn geworden. De wegen worden één modderpoel en moeten na afloop uitgebreid worden hersteld.”

En in het hoofdstuk Jagersheil heeft hij het beslist niet over dierenleed en wat u en ik verder in de eerste plaats associëren met de jacht op Bambi. Wel kaart hij het feit aan dat jagen “geen oude traditie [is] die in de huidige vorm behouden zou moeten blijven”, dat die “oude traditie” ook nu nog wegens de kosten voorbehouden is voor een financiële elite (al zou je dat aan de drijfjacht niet meteen kunnen zeggen), dat de smaak van het vlees ook niet helemaal aan het zogenaamde “versterven” ligt, en – zoals in zijn andere boeken – dat de jacht een regelrechte ramp is voor het bos: door die jacht, en vooral de gewoontes errond (bijvoorbeeld bijvoederen in de winter) zijn er nu véél meer reeën, wilde zwijnen en herten in Duitsland dan het bos kan (ver)dragen.

Het midden tussen maatschappijkritiek en praktische tips houden dan bijvoorbeeld weer de hoofdstukken over Het bos bij ons thuis (van tafels tot kerstbomen) en Met kinderen op stap (“Het enige wat belangrijk is, is (…) dat kinderen kleren aanhebben die vies mogen worden”), over Stoffijn gevaar, waarin Wohlleben uit de doeken doet hoe de voor mensen veel gevaarlijker vossenlintworm het door menselijk ingrijpen overnam van hondsdolheid, en over (Met de groeten van) Roodkapje, waarin hij de bij momenten toch wel belachelijk om zich heen grijpende angst voor en haat tegen wolven aankaart (er gaat geen week voorbij waarin ik niet ergens een tweet lees dat “wolven niet thuis horen in belgië” of in Nederland of waar dan ook in de door mensen bewoonde wereld, klaarblijkelijk). Terwijl de auteur het in Mag dat wel? heeft over tot in het krankzinnige risico’s willen vermijden, en in Als de houtvester een begrafenisondernemer wordt dan weer over iets wat niet iedereen zomaar zou moeten doen: urnen gaan begraven onder bomen (hij legt ook uit waarom, mocht u die intentie tóch hebben)

En dan zijn er ook nog de vraag of het echte liefde is, een Klein bosbouwwoordenboekje (waarin hij de manier aankaart waarop de foutste dingen verborgen worden onder de belachelijkste namen), het geknoei met stères en kuubs, faux natuurbescherming (waarbij bijvoorbeeld bomen moeten sneuvelen omdat er een of ander bloempje is opgedoken dat alleen gedijt in door mensen kort gehouden cultuurlandschappen, een fenomeen dat je ook in Vlaanderen veelvuldig ziet), Het fabeltje van de glasscherven (met dien verstande dat Wohlleben er, terecht, voorstander van is dat je alle afval, organisch of niet, gewoon weer opbergt waar het vandaan komt: “in je eigen rugzak”), en Een determineerboekje dat niet saai is (met bijvoorbeeld de tip om ook eens te proeven van bepaalde bomen), waarin Wohlleben wat meer uitleg geeft over de spar (“een boomsoort met heimwee”), de den (“een specialist op wankele voeten”), de zilverspar (“was het liefst een loofboom geweest”), de beuk (“de moeder van het bos”, een benaming die hij overigens niet zelf uitgevonden heeft), de eik (“helaas slechts op de tweede plaats”), de berk (“een loeder met een zweep”), de lariks (“een boom zonder toekomst”), en de es (“het slachtoffer van de globalisering”).

Eindigen doet de auteur zijn boek met Een boswandeling in februari, Een boswandeling in mei, Een boswandeling in augustus, en Een boswandeling in november, maar ik eindig met wat reclame voor m’n eigen winkel: op het einde van dit jaar verschijnt weer een nieuw nummer van het tijdschrift waarvoor ik niet alleen eindredacteur ben, maar ook telkens weer een artikel mag leveren: TeKoS http://www.deltastichting.be/kd03.html. In dat nummer zal onder andere aandacht besteed worden aan houthakkers en houthakkersromantiek, een fenomeen waarvoor ik enig begrip kan opbrengen, maar dat met de komst van de zogenaamde harvesters ook zijn tijd gehad heeft: “Het is natuurlijk best fascinerend om te zien hoe een houtoogstmachine vliegensvlug hele percelen uitdunt, hoe vederlicht stammen van duizenden kilo’s er in zijn grijper uitzien. Maar er trekt geen rook van pauzevuurtjes meer door het bos; de kreet ‘Pas op!’ als er een boom valt, klinkt niet meer. In plaats daarvan wordt het monotone gebrom van de motor van de harvester alleen nog onderbroken door het korte gillen van de ingebouwde zaag. En het gevaarte laat tot blubber gereden wegen achter.” Dát citaat uit het hoofdstuk De houthakkersboom zal alvast in mijn artikel ter zake te vinden zijn.

Björn Roose
… (meer)
 
Gemarkeerd
Bjorn_Roose | 1 andere bespreking | Oct 12, 2022 |
Het voor de hand liggende nadeel van twee boeken van dezelfde auteur na mekaar bespreken, is uiteraard dat je (zeker als je dat ook nog binnen een paar dagen van mekaar doet) het idee moet laten varen om de auteur (nóg een keer) voor te stellen. Niet dat ik dat met Peter Wohlleben echt gedaan heb overigens, maar u kan meer over de man vernemen op z’n eigen webstek https://www.peter-wohlleben.de/.

Ik kan daarentegen dan weer wél verwijzen naar die vorige boekbespreking https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/09/het-verborgen-leven-van-bomen-p... voor wat betreft de reden om meteen nóg een boek van dezelfde auteur te bespreken: Wiedergutmachung omdat ik nog nooit van hem gehoord had tot ik een bespreking van Het verborgen leven van bomen – Wat ze voelen, hoe ze communiceren – ontdekkingen uit een onbekende wereld las in het tijdschrift Die Kehre. Dát en uiteraard het feit dat ik dat boek zo interessant en leesbaar vond dat ik vanzelf al geneigd was direct ook De lange adem van bomen – ondertitel: Hoe bomen leren om te gaan met klimaatverandering en hoe dat ons kan redden – te lezen.

En dát was dan weer interessant genoeg om, op kosten van mijn oud-teamgenoten bij Cipal-Schaubroeck (die me bij mijn afscheid niet alleen een grote biermand maar ook een boekenbon cadeau deden), sofort nóg een boek van dezelfde auteur te bestellen: Het bos – Het handboek voor elke boswandeling. Maar bespreking dáárvan zal toch nog even moeten wachten, want ik heb hier intussen alweer een vijftal andere boeken op m’n besprekingsplank liggen.

Nu goed, De lange adem van bomen dus. Hier en daar een stukje herhaling uiteraard van wat ook al in Het verborgen leven van bomen te lezen was, maar ook niet in die mate dat het stoort, en vooral in Deel twee, De onwetendheid van de bosbouw, en Deel drie, Het bos van de toekomst, gericht op datgene wat in de ondertitel vermeld staat: Hoe bomen leren om te gaan met klimaatverandering en hoe dat ons kan redden. Zoals overigens eveneens vermeld in de vorige boekbespreking, is Wohlleben verre van politiek correct. Geen deelname van zijnentwege dus aan de propaganda met betrekking tot de “global warming”, wat al meteen in zijn Voorwoord duidelijk wordt: “Tijdens onze reis door het bos laat ik je zien hoe je kunt kijken naar hoe bomen leren, waarom niet elke zomerse bladval bij beuken of eiken problematisch is en waaraan je bomen kunt herkennen die op de verkeerde strategie gegokt hebben”. En verder: “Bomen zijn (…) geen kleine wezens die passief de klimaatveranderingen moeten ondergaan die onze soort op aarde veroorzaakt. Ze geven hun omgeving juist vorm en reageren als iets uit de hand lijkt te lopen.”

En hop, daar gaan een paar van de zeldzame lezers die ik heb, want ‘dat is allemaal zever, dat van die klimaatverandering, en als het geen zever is, dan hebben wij het niet gedaan’. Misschien. Ik ben ook geen die hard believer wat die klimaatverandering aangaat, maar ik zie wat ik zie en met ons leefmilieu gaat het verre van goed. Terwijl net dat leefmilieu eindelijk eens een keer met rust laten – zie ook mijn vorige boekbespreking – volgens Wohlleben hét recept is om ook de klimaatverandering aan te pakken: “Om succesvol te kunnen inspelen op veranderingen hebben bomen (…) vooral twee dingen nodig: tijd en rust. Door elke ingreep in het bos ondervindt het ecosysteem een terugslag en wordt het erin belemmerd om een nieuw evenwicht te vinden. Hoe erg de verstoringen door de moderne bosbouw zijn, heb je misschien tijdens boswandelingen weleens gezien: er vindt immers al tientallen jaren veel kaalkap plaats. Maar er is hoop! Waar we dat toelaten, keert het bos overal snel en sterk terug. We moeten alleen inzien dat mensen alleen plantages en geen bossen kunnen maken. We kunnen vooral helpen door aan de kant te gaan en de herbebossing op haar beloop te laten. Met de juiste hoeveelheid nederigheid – maar ook optimisme wat betreft het zelfregenererend vermogen van de natuur – kan de toekomst echt weer groen worden!”

Wat dan dus weer niet wil zeggen dat elke boom op zich een slimmerik is. In het eerste hoofdstuk van Deel 1, De wijsheid van bomen, heeft Wohlleben het dan ook over Als bomen zich vergissen. De paardekastanjes aan de Nordstraβe in Wershofen (Eifel) bijvoorbeeld, waar Wohllebens Waldakademie https://www.wohllebens-waldakademie.de/ gevestigd is, of toch een aantal daarvan: “Terwijl hun soortgenoten in bonte herfstpracht getooid waren, stonden (…) [de zenuwpezen] dapper met hun frisse groene bladeren te pronken, omdat het saldo van hun suikerproductie simpelweg nog niet klopte. Ze lieten hun blad veel te laat vallen, na de eerste harde vorst midden december!” “Zuiver statistisch gezien overleven heel wat van zulke bomen de winter niet en gaan al voor het uitlopen van het blad in de lente dood”, maar “in het geval van de kastanjes van Wershofen was er sprake van een happy end: hun knoppen zwollen in het voorjaar op, na een laatste inspanning vormden zich nieuwe bladeren en konden de bomen eindelijk in alle rust weer op adem komen.”

Trouwens, ook mensen kunnen zich vergissen, schrijft Wohlleben in het hoofdstuk Duizend jaar leren. Daarin heeft hij het over de lichte paniek die hem overviel toen in het bosdistrict van de Waldakademie uitgerekend op de noordelijke, voor bossen heel geschikte, hellingen, “in de derde droge zomer van 2020 (…) de bossen (…) [geelbruin] verkleurden en binnen drie dagen (…) het blad [al begon] te vallen”. Paniek voor niks, wellicht: “De meeste bomen op de noordhelling in Wershofen zullen die shock overleven. En ze hebben vooral geleerd hun waterverbruik beter te proportioneren [iets wat die op de minder geschikte zuidhellingen al deden, noot van mij]. Ze trappen nu de rest van hun leven op de rem, drinken heel zuinig en verbruiken het volgende voorjaar de in de bodem opgeslagen winterse neerslag niet volledig. Die gedragsverandering is meetbaar, en wel door een vertraagde groei van de diameter van de stam. Zelfs al komen er in de toekomst niet meer van dat soort droge periodes, dan nog zullen de bomen hun nieuwe strategie na deze traumatische ervaring trouw blijven, want je weet maar nooit…”

Bomen kunnen zich dus vergissen, bomen kunnen met vertraging reageren, maar ze kunnen ook bijleren en… ze geven hun wijsheid door aan de volgende generatie. Zelfs binnen hun eigen lichaam, zo blijkt: “(…) hoe verder de bladeren aan de tak van elkaar verwijderd waren, hoe sterker ze qua ‘bladwijzers’ van elkaar verschilden. Bij de onderzochte populier moesten de veranderingen vergeleken met mutaties, die immers van de ene generatie op de andere generatie optreden, tot tienduizend keer sneller zijn opgetreden. Bovendien is bekend dat bomen die verzamelde innovaties (of ervaringen) vaak niet alleen aan hun directe nakomelingen doorgeven, maar ook aan vele generaties daarna. En omdat bomen zich jaarlijks vermeerderen, kunnen ze ook elk jaar nakomelingen met de nieuwe aangepaste eigenschappen voortbrengen.”

Als je dáármee je boek begint, heb je behalve verduidelijkt dat je de titel De wijsheid van bomen verre van zweverig bedoeld is, toch ook al wel een heel goeie aanzet gegeven tot het te bewijzen punt: laat bossen met rust (wat niet wil zeggen dat je geen ruimte mag laten – moét, zou ik zelfs zeggen – om andere bossen tot ontwikkeling te laten komen, iets waar ze absoluut verder geen menselijke hulp bij nodig hebben) en ze kunnen onze redding betekenen voor de toekomst. Bossen, althans natuurlijke bossen, zijn namelijk behalve frisser dan de omgeving, ook een soort van “biologische pomp” voor het verplaatsen van regen vanaf de kust landinwaarts. En die regen heb je behalve omwille van het water ook nodig om de zaak af te koelen. Meer nog: “Ze beïnvloeden niet alleen de windsystemen (doordat ze lagedrukgebieden veroorzaken) en brengen de wolken van zee de continenten op, maar ze verrijken de lucht ook telkens weer met vocht”. Ergo: “Elke stam die in een huis wordt verwerkt of waarvan een meubelstuk wordt gemaakt, wordt gezien als succesje om het milieu te beschermen. De koolstof in het hout kan nu immers niet meer – zoals bij dode bomen in de natuur – door bacteriën en schimmels vrijkomen”, maar “het ademende wezen dat een bos is wordt daardoor afgezwakt tot CO2-opslag, zijn functie in de mondiale water- en temperatuurhuishouding blijft tot op heden buiten beeld. Zou de prestatie van bomen voor ons klimaat in haar volle omvang geapprecieerd worden, dan zou duidelijk zijn dat bosbescherming vóór houtgebruik zou moeten gaan en dat het verbruik van planken en papier sterk zou moeten worden beperkt.”

Trouwens, zoals Wohlleben in het eerste hoofdstuk van Deel Twee aangeeft, de georganiseerde bosbouw staat Met de rug tegen de muur: “De klassieke bosbouw heeft op dit moment met grote problemen te kampen: de sparren- en dennenplantages gaan dood en het brede publiek stelt steeds vaker vast dat dat niet alleen aan de klimaatverandering ligt. Letterzetters eten de monoculturen van bomen op en branden verwoesten bossen die door de motorzaag grotendeels zijn beroofd van hun fantastische vermogens om regen te produceren en zichzelf af te koelen. (…) De inzet van snelgroeiende boomsoorten en kwaliteitsteelt leverde soortgelijke resultaten op als de vleesproductie in de bio-industrie: jonge, snel oogstrijpe bomen met een relatief uniform ‘slachtgewicht’. Net als dieren in de bio-industrie zijn de bomen op plantages echter heel kwetsbaar en is sprake van veel uitval door ziekten en natuurrampen. Het hout op die ‘intensieve boomplantages’ is ook van beduidend mindere kwaliteit dan dat van bomen uit oerbossen. Dat is buiten beeld gebleven bij het grote publiek, omdat de industrie zich inmiddels heeft ingesteld op die dunnere stammen en die slechtere houtkwaliteit. Wat de bomen door de slechte omstandigheden in de bossen niet meer kunnen leveren, wordt gecompenseerd door de techniek. Probeer nog maar eens een dikke houten balk uit één stuk te kopen; dat zal je niet lukken. Inmiddels zijn zulke balken samengesteld uit kleine, met elkaar verlijmde plankjes, zodat er ook zonder grote stammen bouwhout van elk formaat kan worden geproduceerd. Iedereen leek tevreden, zonder te merken dat het bos door de grootschalige exploitatie steeds kwetsbaarder werd. De klimaatverandering is niet meer dan de druppel die de emmer heeft doen overlopen, waardoor het dilemma van de afgelopen decennia zich nu in volle omvang openbaart. Het mooie kaartenhuis van de door de staat georganiseerde en geplande bosexploitatie stort heel langzaam, maar onverbiddelijk in elkaar”.

Het ligt niet in mijn bedoeling deze boekbespreking té uitgebreid te maken, dus vat ik wat daarna komt inzake de bosbouw, of beter: houtindustrie, kort samen: “in de bosbouw kun je haast niet op lange termijn plannen”; de slimste bomen (de oudste dus, zie boven) worden geveld, waardoor de toekomst voor de jongere op het spel wordt gezet; er wordt ingezet op andere… sparren, waardoor de huidige scenario’s zich binnen de kortste keren herhalen (virussen en ongewenste bewoners zijn gevaarlijker voor uitheemse soorten, ook als die als smokkelwaar mét die bomen binnenkomen); de bosbouw blijft “in zijn traditionele plantagesysteem steken, met maar een paar boomsoorten”; bosplantacties (ook in onze contreien schering en inslag) zijn leuk, maar zorgen al evenmin voor nieuwe bossen (toch niet in de zin dat ze die naam waardig zijn – natuurlijke herbebossing zal een stuk efficiënter werken); “dunningen” trekken reeën en herten aan en leiden daardoor tot nog grotere dunningen (“afschot” wordt dan als “oplossing” ingezet, maar dat werkt niet en is samen te vatten als am Symptom kurieren); eiken en beuken beginnen pas na 450 jaar iéts langzamer te groeien (combineer dat met het feit dat de gemiddelde boom in Duitsland dankzij de houtvesterij niet ouder wordt dan 77 jaar en u weet wat een gaten er geslagen worden in de hoeveelheid CO2 die kan ópgeslagen worden); meubels (waarin dan zogezegd de CO2 wél zou opgeslagen zijn) hebben gemiddeld een levensduur van tien jaar, boeken vijfentwintig jaar en het hout in huizen vijfenzeventig jaar, terwijl bovendien “het grootste deel van het hout (…) helemaal niet bedoeld [is] om verwerkt te worden, maar wordt opgestookt in kachels of energiecentrales; grasland bevat tegenwoordig – omdat de bossen dermate uitgedund en door de bosbouwmachines geruïneerd zijn – gemiddeld méér humus (4 tot 15 procent) dan bosbodems (gemiddeld 2 tot 8 procent); en dat alles voor een opbrengst voor de bosbouwindustrie die zelfs in de beste jaren… “amper boven de 50 euro per hectare [zal] uitkomen”.

Waarna we, met verder voorbijgaan aan enige financiële uitleg, Het argument van het wc-papier (“Sinds de coronapandemie kan wc-papier als de achilleshiel van de moderne beschaving worden beschouwd” en “als het om oerangsten gaat, wint wc-papier het kennelijk met ruime voorsprong van het bos”), Roemeense toestanden, overheden die zichzelf “controleren”, en ontbossing ten gunste van veeteelt (wat uiteraard net zo stompzinnig is als ontweiding ten gunste van mensenhouderij), bij Het bos van de toekomst terechtkomen, een deel dat Wohlleben begint met de aan duidelijkheid niets te wensen overlatende titel Elke boom telt. Een boom die het moet rooien in een betonvlakte in de stad zal daarbij uiteraard vooral als massa’s werk tellen (hij heeft het daarbij onder andere over watergeefacties en de zinloosheid daarvan als er van een boom niet meer te zien is dan de kruin en de stam), maar “agrobossystemen” – waarin er weer bomen geplant worden rond en doorheen akkers en weilanden – kunnen dan weer werk én water besparen. En het streven naar wildernis en vervolgens oerwoud, beide te realiseren door niks te doen, dus het bos – zelfs een die begonnen is als dennenplantage – zijn gang te laten gaan, is natuurlijk wat het bos én ons echt een toekomst kan geven. Terwijl dat ook nog eens gewoon heel móói kan wezen: “Op dit moment is het de ineenstorting van de onnatuurlijke plantages die in het oog valt. Doen we daar niets, dan verandert wat ooit een groene woestijn was weer in een groene wildernis. En juist daar doen zich van jaar tot jaar de grootste veranderingen voor. Eerst dwarrelen de naalden van de dennen en sparren en verandert alles in een bruine woestijn. Uiterlijk een jaar later is de hele bodem alweer bedekt met grassen, kruiden en duizenden piepkleine, uitgezaaide boompjes. Nog weer een jaar later steken allerlei loofboompjes al boven de andere planten uit en beginnen de bodem te overschaduwen. Vijf tot tien jaar later heeft het jonge bos het hele oppervlak bedekt: grassen, kruiden en struiken verdwijnen zoetjesaan, omdat het ze te donker wordt. Onder de berken en pouplieren piepen hier en daar eiken, beuken of esdoorns tevoorschijn, die de boomsoorten die zich het eerst gevestigd hebben inhalen, ze boven het hoofd groeien en over een paar decennia het roer compleet overnemen. Als je dat proces in de bossen bij je in de buurt wilt volgen, raad ik je aan regelmatig en vanuit hetzelfde standpunt foto’s te maken. Bijvoorbeeld vanaf een opvallende splitsing of een uitkijktoren die je ook na jaren nog terugherkent. Bomen zijn langzaam, maar als je de foto’s achter elkaar legt, wordt snel duidelijk dat de natuur zich ontwikkelt. Waarom al die moeite? Om ons te motiveren! Als we zelf meemaken hoe de dingen zich weer ten goede keren, hebben we nieuwe moed voor de toekomst. En ik wil hier geen schijnoptimisme voeden: we hebben alle reden tot hoop dat het bos de uitdagingen waarvoor wij het stellen aankan. Belangrijk is alleen dat we eindelijk inzien dat de bomen zelf het best weten hoe ze hun eigen ecosysteem weer kunnen opbouwen.”

En daar heb ik dan weer niks meer aan toe te voegen.

Björn Roose
… (meer)
 
Gemarkeerd
Bjorn_Roose | Sep 23, 2022 |

Lijsten

Prijzen

Misschien vindt je deze ook leuk

Gerelateerde auteurs

Jane Billinghurst Translator, Author
Tim Flannery Foreword
Corinne Tresca Translator

Statistieken

Werken
53
Ook door
1
Leden
5,588
Populariteit
#4,444
Waardering
3.9
Besprekingen
156
ISBNs
304
Talen
20
Favoriet
1

Tabellen & Grafieken