StartGroepenDiscussieMeerTijdgeest
Doorzoek de site
Onze site gebruikt cookies om diensten te leveren, prestaties te verbeteren, voor analyse en (indien je niet ingelogd bent) voor advertenties. Door LibraryThing te gebruiken erken je dat je onze Servicevoorwaarden en Privacybeleid gelezen en begrepen hebt. Je gebruik van de site en diensten is onderhevig aan dit beleid en deze voorwaarden.

Resultaten uit Google Boeken

Klik op een omslag om naar Google Boeken te gaan.

Bezig met laden...

François Villon (1970)

door Armand Boni

LedenBesprekingenPopulariteitGemiddelde beoordelingDiscussies
712,367,949 (2.5)Geen
Onlangs toegevoegd doorPrestant, Bjorn_Roose, patrice1, Rodemail
Geen
Bezig met laden...

Meld je aan bij LibraryThing om erachter te komen of je dit boek goed zult vinden.

Op dit moment geen Discussie gesprekken over dit boek.

“François de Montcorbier dit Villon, né en 1431 (peut-être à Paris) et mort après 1463, est un poète français de la fin du Moyen Âge”, luidt de korte samenvatting van het lemma dat aan het onderwerp van voorliggende biografie gewijd wordt op de Franstalige Wikipedia. Een extréém korte samenvatting, zo blijkt bij het verder lezen van het lemma, want dat gaat door, en door, en door gedurende vele bladzijden, maar niet zonder dat er nog een iets langere samenvatting volgt:

“Als student aan de universiteit en meester van de faculteit Letteren vanaf zijn 21ste leidde hij aanvankelijk het gelukkige leven van een ongedisciplineerde student in het Quartier Latin. Op 24-jarige leeftijd doodde hij een priester tijdens een vechtpartij en ontvluchtte Parijs. Na amnestie ging hij een jaar later opnieuw in ballingschap, na de overval op het College van Navarra. Hij werd verwelkomd aan het hof van prins-dichter Karel van Orléans in Blois, maar slaagde er daar niet in carrière te maken. Daarna leidde hij een zwervend en ellendig leven. Hij zat gevangen in Meung-sur-Loire, werd vrijgelaten toen Lodewijk XI aan de macht kwam en keerde na een afwezigheid van ongeveer zes jaar terug naar Parijs. Hij werd opnieuw gearresteerd tijdens een vechtpartij en veroordeeld tot ophanging. Na een hoger beroep vernietigde het Parlement het vonnis, maar verbande hem voor tien jaar; hij was toen 31 jaar oud. Daarna verdwijnt hij zonder spoor.”

Van een nogal jong gestorven middeleeuwse dichter evolueert hij in die tweede samenvatting toch al naar een spoorloos verdwenen dichter-annex-bandiet met, zoals dat heet, een ballon aan zijn gat, maar dan moest het nog komen. Zoals dat wel vaker gaat (of in vroeger tijden toch ging) met artiesten (die toen iets minder vaak bij leven en welzijn over het paard getild werden) groeide zijn naam en faam na zijn dood: “In de decennia na Villons dood werd zijn werk gepubliceerd en kende het een groot succes. Le Lais, een lang schoolgedicht, en Le Testament, zijn meesterwerk, werden gepubliceerd vanaf 1489 - hij zou toen 59 jaar oud zijn geweest. Vierendertig edities volgden tot halverwege de zestiende eeuw. Al heel vroeg kreeg een ‘Villon-legende’ gestalte in verschillende gedaanten, variërend, afhankelijk van de periode, van de oplichter tot de vervloekte dichter, van de ‘bon follastre’ tot de ‘povre Villon’.” Een evolutie die om een of andere reden absoluut niet gehinderd werd door de inhoud van zijn oeuvre: “Zijn werk is niet gemakkelijk toegankelijk: er zijn aantekeningen en uitleg voor nodig. Zijn taal (waarin sommige termen zijn verdwenen of van betekenis zijn veranderd) is onbekend voor ons, net als zijn uitspraak, die anders is dan die van vandaag, waardoor bepaalde rijmen merkwaardig zijn wanneer ze in modern Frans worden vertaald. Zijn toespelingen op het Parijs van zijn tijd, dat grotendeels verdwenen is, zijn kunst van het antifraseren, zijn voorliefde voor woordspelingen en dubbele bodems met een smerige ondertoon maken hem vaak moeilijk te begrijpen, ook al heeft hedendaags onderzoek veel van zijn onduidelijkheden opgehelderd.”

Over die onbegrijpelijke dichter gaat dit boek dus, althans, over zijn legende, want de auteur, Armand Boni, heeft zo’n overduidelijke sympathie voor de man dat de feiten hoogstens in de weg kunnen zitten. Van de losbandige student die zich in zijn Testament beklaagde over zijn toenmalige keuzes maakt hij een sociale rebel – geheel passend in z’n eigen liefde voor de ‘rebellen’ van Mei ’68 -; van de doodslag op de priester maakt hij een liefdesaffaire zonder dat de reden van de door de priester uitgelokte ruzie ooit bekend is geworden (ook niet uit de geschriften van Villon); van zijn vlucht na zijn medeplichtigheid aan het beroven van het College van Navarra neemt hij dan weer wél aan wat Villon ter zake beweert, zijnde dat hij een minnares ontvlucht, met dat verschil dat hij op die minnares een naam kleeft die Villon niet genoemd heeft en die ook al de aanleiding zou geweest zijn voor de ruzie met de priester; en de zes jaar die vervolgens voorbijgaan, zes jaar waarvan we alleen weten dat hij daarvan een paar weken heeft doorgebracht aan het hof van Karel van Orléans (waar hij drie bewaard gebleven ballades schreef, waaronder het ‘Epistel’ aan Maria van Orléans, dochter van Karel) en ze beëindigd heeft met opsluiting in de gevangenis van Meung-sur-Loire op bevel van de bisschop van Orléans Thibaud van Aussigny, weet hij ook al aardig op te vullen. Net zoals overigens de zaken waarvoor hij veroordeeld werd tot gevangenisstraf (feiten waarover niks bekend is, weerom evenmin uit de geschriften van Villon), en het feit dat hij na zijn verbanning uit Parijs in januari 1463 voor zover we weten niks meer heeft geschreven (zijnde dat zijn manuscripten uit zijn ransel zouden gevallen zijn) en er over zijn verdere gangen niks meer bekend is…

Tenzij dan dátgene wat in de legende ontstaan is, een legende die van Villon – en ik citeer opnieuw de Franstalige Wikipedia – “het type van de gokker, zware drinker, oplichter, altijd in staat de burgerij op te lichten om van zijn verstand te leven” heeft gemaakt. Een legende waaraan onder andere een anonieme tekst, de Recueil des Repues franches de maistre François Villon et de ses compagnons, daterend van rond 1480 en herwerkt in 1520 heeft bijgedragen, maar ook het werk van Rabelais en nadien de romantici van de negentiende eeuw die van hem een “poète maudit” maakten. “Alles wat we over hem weten”, schrijft de auteur van het lemma op Wikipedia dan ook terecht (als het goed is, zeggen we het ook), “is wat we kunnen leren van zijn verzen, die niet moeten worden gelezen als een autobiografie, omdat de dichter zelf zijn eigen mythe creëerde”. Zelfs wat Villon zélf geschreven heeft, is dus niet betrouwbaar als bron voor zijn biografie, maar da’s iets waar Boni zich ook al niets van aangetrokken heeft.

Ik kan bijgevolg - zó diep ga ik er nu ook weer niet induiken – niet zeggen uit welke bronnen Boni zijn biografische info gehaald heeft, maar de werken van Villon zijn er wellicht slechts een déél van geweest. De rest van de ‘info’ heeft Boni zelf bij mekaar gefantaseerd of is afkomstig uit werken van auteurs die dat al vóór hem gedaan hadden. Dat eerste is hoe dan ook sterk het geval gezien Boni’s verteltrant. Als de auteur van de achterflap van dit in 1983 bij Infodok verschenen boek schrijft dat “Armand Boni (…) reeds in meerdere romans de geschiedenis tot leven [heeft] gebracht”, bedoelt hij dat in dit geval immers letterlijk: deze biografie bestaat namelijk niet eens uit “krachtige beschrijvingen van mensen in hun dagelijkse beslommeringen, al of niet verzwegen angsten en gevoelens, en hun streven om dwangmechanismen te doorbreken”, maar uit een tweehonderdvijfenzestig bladzijden lange rit in Villons hoofd. “Villon is een wervelende persoonlijkheid die met volle teugen van het leven weet te genieten in de vorm van drank en zinnelijke liefde, en tegelijkertijd verteerd wordt door diepe idealen van rechtvaardigheid en zuiverheid” schrijft de auteur van de achterflap verder nog, maar om van het denkpatroon van die “wervelende persoonlijkheid” nu je onderwerp te maken, lijkt licht overdreven. Een ik-verhaal is tot daar aan toe, maar in een biografie past – en ik kan me vergissen – zo goed als geen enkele auteur dat toe. “A. Boni legt de onmetelijke diepte bloot, verscholen achter de François Villon zoals wij hem op school HELEMAAL NIET leren kennen”, staat er verder nog op de achterflap (drukletters en cursivering inbegrepen), maar los van het feit dat ik op school helemaal niet de eer heb gehad met het werk van Villon kennis te maken, is dít ook niet de verteltrant waarlangs ik hem wil leren kennen. Een passage als “Eens lag ik bij mama Jacqueline in bed, als je een stinkende strozak een bed kunt noemen; ik was toen zes of zeven jaar oud. De zoveelste bezoeker was heengegaan. Ik had een groot stuk stokvis gekregen. De smaak lag nog op mijn tong. Ik had gehuild onder mijn deken. Moeder nam me bij haar in bed. En ik zag alles van haar lichaam. Mama legde me tegen haar borsten, die ik vroeger had leeggedronken. ‘François, hoorde ik haar fluisteren; François, jij hebt geen papa, zal ik er een voor jou zoeken onder de monniken?’” “konfronteert ons” dan wel mogelijk “met de figuur van François Villon, tegen de achtergrond van het herfsttij der middeleeuwen”, maar toch eerder met de fantasieën van de biograaf. “‘Ken je Jehan Conflans? - begin ik op een toon die in zijn vingertoppen een soort Vitusdans ontketent -; natuurlijk ken je hem en zelfs intiem. En jij weet dat ik het marmotje was op zijn dikke protserige billen. Ja, père, die Jehan Conflans, professor aan de Sorbonne, lokte me naar zijn Aristoteles-buik toe en ontstak de kaars – zoals hij zelfvoldaan kwijlde – op het altaar van mijn gespannen mannelijkheid. Die smeerlap, prebendejager en professor, heeft mij misbruikt. Hoe kun je nu uit het zaad van een misbruikte mannelijkheid een waardig priesterbrood bakken?’” kan dan wel voor een priester als Boni een verklaring lijken voor de levenswandel van zijn onderwerp, maar het is méér dan Hineininterpretierung, het is het leggen van je eigen fantasieën in andermans hoofd. En het is als stijlvorm strontvervelend. Dat ge-ik gaat zo hard tegensteken dat alle ándere personages interessanter worden dan die – zo lijkt het toch – tweehonderdvijfenzestig bladzijden lang doorwauwelende hoofdfiguur, maar die andere personages, een Jean Wessel, een Louis XI, een Robert d’Estouteville, een Catherine de Vaucelles, de Coquille (het misdaadsyndicaat waar Villon al dan niet deel van zou hebben uitgemaakt), enzovoort, blijven van bordkarton omdat Boni ze alleen maar nodig heeft als dusdanig. Ze moeten niet leven, ze moeten alleen maar dienen als verklaring voor de “wervelende persoonlijkheid” van de hoofdfiguur en de persoonlijke gedachten van de auteur zelf. “Mijn naturalistisch-gewaagde wijze van uitdrukken verwekte een geweldige schaterlach in de Parijse onderwereld”, laat hij zijn Villon op een zeker moment denken, maar de “naturalistisch-gewaagde wijze van uitdrukken” van Boni werkt op de zenuwen, niet op de lachspieren.

En dan hebben we het nog niet eens over de taal- en andere fouten van de auteur (waarbij ik terzijde laat dat de ‘progressieve’ spelling van toen van, bijvoorbeeld, ‘inquisitie’ “inkuisitie” maakte). Ja, de “haak” van de Coquille speelt een rol in dit verhaal, maar dat je van een rijnaak een rijn-haak maakt, getuigt niet van veel kennis van de riviervaart. Ja, dat je het over de middeleeuwen hebt, is duidelijk, maar niemand in de middeleeuwen noemde die zo (Petrarca sprak rond 1340 voor het eerst van een “midden-tijd”, tussen 1514 en 1530 doken pas termen op als “midden-oudheid”, “midden-tijdperk” en “midden-tijd”), dus je personage laten denken dat “de ballast van ons middeleeuws vlees en gebeente (…) lichter [was] geworden” slaat nergens op. Ja, een boezeroen kan lekker ‘middeleeuws’ klinken, maar een “blauwe werkmansboezeroen” doet dat al een stuk minder, en het is ook helemaal geen middeleeuws kledingstuk. Het woord “bourgeron” (waaruit het Nederlandse “boezeroen” werd afgeleid) werd in het leven geroepen door Eugène Sue (geboren in 1804) en de “bourgeron bleu” was ook een typisch kledingstuk in 19de eeuwse romans van zijn tijdgenoten Fortuné du Boisgobey, Émile Zola, en dergelijke meer. Een “beafsteak-au-poivre” heeft nooit bestaan (het is “beef” niet “beaf”) en als Villon ze al bij dozijnen zou verslonden hebben, dan zouden ze “bifteck” geheten hebben. Maar Villon kan ze nooit gegeten hebben gezien de “bifteck à l’anglaise” pas een kleine vierhonderd jaar na zijn dood in Frankrijk zou arriveren. Lees er Alexandre Dumas’ (zie ook mijn bespreking https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2024/03/de-drie-musketiers-alexandre-du... van diens De drie musketiers) Dictionnaire de la cuisine op na of 1000 Years of Annoying the French https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2024/02/1000-years-of-annoying-french-s... van Stephen Clarke: tot na Napoleon bestond vlees klaarmaken in Frankrijk voornamelijk uit het koken ervan, het geniale idee het te grillen kwam onder Fransen pas in de mode toen ze het zagen doen door (en da’s erg) de Engelse troepen die na de nederlaag van Napoleon bij Waterloo een paar jaar in Parijs en omstreken doorbrachten.

Soit, geen onoverkomelijke fouten, natuurlijk, maar ook telkens weer géén reden om u deze biografie aan te raden. De gedichten, ja, de gedichten, zouden eventueel een reden kunnen zijn om dat toch te doen. Maar uiteraard zijn slechts fragmenten van die gedichten opgenomen, fragmenten die konden dienen om het verhaal van Boni te stofferen of zoals Boni het zelf schrijft in een korte verklaring voorafgaand aan het verhaal: “De auteur heeft er de voorkeur aangegeven (sic) Villons verzen in de roman in te schakelen en dit telkens waar het vers aan de tematiek van de roman grenst. Zo schijnt Villon zelf zijn tragedie steeds weer te beleven.” En die fragmenten zijn, “ten gerieve van de Frans-onkundige lezer” “in samenwerking met de dichter Robin Hannelore” vertaald. “Frans-onkundige”, inderdaad, want er is volgens Boni kennelijk niet eens een verschil tussen het middeleeuwse Frans van Villon en het moderne Frans, tussen “je connois” en “je connais”, tussen “mesprendre” en “méprendre”, tussen het kunnen voeren van een gesprek met een hedendaagse Fransman en het verstaan van: “Une fois me dictes oui / en foi de noble et gentil femme, / je vous certifie, ma dame / ou’onques ne fut tant resjoui. / Veuillez le donc dire selong / que vous êtes benique et doulche, / car de doux mot n’est pas si long / qu’il vous face mal en la bouche”. Terwijl iemand die dát Frans zou voorlezen aan een hedendaagse Fransman op zijn minst de vraag zou krijgen uit wat voor verafgelegen landstreek hij afkomstig is.

Maar goed, we hebben Robin Hannelore, van wie ik een tijd geleden nog De Duiamantslijper en de hop https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/11/de-diamantslijper-en-de-hop-rob... besprak, die het vertaalwerk voor ons zal doen. Robin Hannelore die dus bijvoorbeeld ook het zogenaamde grafschrift van Villon vertaald heeft. Een grafschrift dat er bij Boni uit ziet als volgt:

“Je suis François, dont il me poise,
né de Paris, emprès Pontoise,
et de la corde d’une toise
saura mon col que mon cul poise.”

Niet echt heel moeilijk te begrijpen, maar Robin Hannelore slaagt er zelfs niet in de rijmvorm of op zijn minst het ritme te behouden en maakt van “François” om een of andere reden ook nog “Fransman”:

“Ik ben een Fransman, wat een mop,
geboren te Parijs, nabij Pontoise,
en eens dat ik bengel aan een strop,
weet mijn hals hoe zwaar mijn kont is.”

Ik zou dus durven zeggen dat ook de gedichten geen reden zijn om dit boek van Armand Boni, van wie ik overigens meer dan twee jaar geleden ook al Troubadour en proleet – Francesco van Assisi https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/02/troubadour-en-proleet-francesco... besprak (en niet goed vond), ter hand te nemen, te meer omdat er ter zake een goed alternatief bestaat: Françoys Villon, 1431-1463… van Wim de Cock (uitgegeven bij Davidsfonds in 1998).

Waar Boni zich wat het ‘origineel’ betreft baseerde op het bij Garnier-Flammarion in 1965 verschenen François Villon / Oeuvres poétiques; texte établi et annoté par André Mary, ging De Cock te rade bij de uit 1929 daterende transcriptie Les oeuvres de Françoys Villon van A. Lognon. Dat gaf kennelijk al verschillen in het gebruikte Frans:

“Je suis Françoys, dont il me poise,
Né de Paris emprès Pontoise,
Et de la corde d’une toise
Sçaura mon col que mon cul poise.”

Details misschien en allicht ook niet zo belangrijk voor wie de gedichten in vertaling leest, maar lees alleen al de vertaling van Wim de Cock van deze vier regels en je zal zien dat de vertaler er wél toe doet:

“Ik ben Françoys – Parijs heel dicht
Nabij Pontoise, zag ik het licht.
Straks merkt een koord, als kraag, allicht,
Van beide billen het gewicht.”

Het ritme is in orde, het rijmt, het sarcasme van Villon is behouden, én … bij Wim de Cock krijg je er ook nog tal van illustraties bovenop. In de biografie van Armand Boni, de uitgave van Infodok (intussen onderdeel van Standaard Uitgeverij), moet je het doen met welgeteld twee houtgravures uit de middeleeuwen. Bij Wim de Cock, die ik vele jaren geleden in de eerste plaats als illustrator heb leren kennen, krijgt u er een twintigtal van zijn eigen hand. Deze bespreking van Armand Boni’s François Villon, De Feniks en zijn as is uiteraard niet de plaats om Françoys Villon, 1431-1463… van Wim de Cock uitgebreid te gaan bespreken, maar de persoon François Villon is voor mij als punt van interesse wel gered door het boek van De Cock, niet door dat van Boni. De uitgave van Davidsfonds (overigens ook al een aantal jaren eigendom van Standaard Uitgeverij) blijft nog wel even in mijn kasten staan, die van Infodok gaat er uit.

Björn Roose ( )
  Bjorn_Roose | Mar 8, 2024 |
geen besprekingen | voeg een bespreking toe

Onderdeel van de uitgeversreeks(en)

Je moet ingelogd zijn om Algemene Kennis te mogen bewerken.
Voor meer hulp zie de helppagina Algemene Kennis .
Gangbare titel
Oorspronkelijke titel
Alternatieve titels
Oorspronkelijk jaar van uitgave
Mensen/Personages
Belangrijke plaatsen
Belangrijke gebeurtenissen
Verwante films
Motto
Opdracht
Eerste woorden
Ik ben het beu!
Citaten
Laatste woorden
(Klik om weer te geven. Waarschuwing: kan de inhoud verklappen.)
Ontwarringsbericht
Uitgevers redacteuren
Auteur van flaptekst/aanprijzing
Oorspronkelijke taal
Gangbare DDC/MDS
Canonieke LCC

Verwijzingen naar dit werk in externe bronnen.

Wikipedia in het Engels

Geen

Geen bibliotheekbeschrijvingen gevonden.

Boekbeschrijving
Haiku samenvatting

Actuele discussies

Geen

Populaire omslagen

Snelkoppelingen

Waardering

Gemiddelde: (2.5)
0.5
1
1.5
2
2.5 1
3
3.5
4
4.5
5

Ben jij dit?

Word een LibraryThing Auteur.

 

Over | Contact | LibraryThing.com | Privacy/Voorwaarden | Help/Veelgestelde vragen | Blog | Winkel | APIs | TinyCat | Nagelaten Bibliotheken | Vroege Recensenten | Algemene kennis | 204,462,939 boeken! | Bovenbalk: Altijd zichtbaar