Afbeelding auteur
2 Werken 11 Leden 2 Besprekingen

Besprekingen

Toon 2 van 2
Halverwege april van dit jaar besprak ik nog Ode aan het wandelen https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2024/04/ode-aan-het-wandelen-david-le-b... van David Le Breton, vandaag is het aan Fietsen met Nietzsche van Babs van den Bergh. Verbanden tussen die boeken liggen, ook inhoudelijk, voor de hand (bijna had ik ‘voor de band’ geschreven, maar dat zou er als bad pun misschien iets óver geweest zijn), maar er is nog één verband meer dan de voor de hand liggende: net zoals Ode aan het wandelen leende ik Fietsen met Nietzsche in de openbare bibliotheek. Kost nihil dus en toch weer even wat leuk leesvoer doorgenomen.

Leuk leesvoer dat voor het overgrote deel overigens niét van de hand is van Babs van den Bergh. Die staat op de omslag van dit van de ondertitel Filosofie voor op reis voorziene, in 2007 bij Prometheus uitgegeven, een grote tweehonderd bladzijden dikke boekje dan ook slechts als samensteller vermeld. Samensteller van een boek met teksten van mij ook al eerder bekende filosofen – Plotinus, Petrarca, Friedrich Nietzsche, Jean-Jacques Rousseau, Albert Camus, Walter Benjamin, Ton Lemaire, Seneca, Marcus Aurelius, Xavier de Maistre, Connie Palmen (van wie ik in alle eerlijkheid tot voor kort dacht dat ze streekromans schreef), Michel Onfray, Michel Houellebecq, Peter Sloterdijk, en Alain de Botton – en mij onbekende exemplaren – Cornelis Verhoeven, Paul van Tongeren, Peter Delpeut, Marc van den Bossche, Alphonso Lingis, en Carolien Van Bergen. Waaruit in ieder geval blijkt dat ik niet noodzakelijk beter bekend ben met wat in ons eigen taalgebied geschreven is.

Ook niet noodzakelijk onterecht trouwens, want een aantal van de teksten in dit boek, voor het overgrote deel overgenomen uit boeken van de ‘denkers’ in kwestie, in een enkel geval (dat van Sloterdijk) uit een lezing, zou ik durven klasseren onder de noemer die Don Croonenberg gebruikte voor het boek van hem dat ik hier een paar weken geleden besprak: Gelul https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2024/05/gelul-don-croonenberg-boekbespr.... Over hemelbeweging van Plotinus, bijvoorbeeld. Filosofie: wegen, zijwegen, omwegen van Marc van den Bossche. Zich terugtrekken van Marcus Aurelius. Begin en einde van Cornelis Verhoeven. Door kennis te maken met het soort teksten dat die laatste schrijft, heb ik vele jaren gedacht dat ik een absolute hekel had aan alles waar het woord ‘filosofie’ zelfs maar bij in de buurt geweest was: “Zonder een kunstmatige begrenzing kan de kennis van oorzaken niet tot contemplatie en geluk leiden, terwijl het aanschouwen van het zijn op zichzelf al een eindpunt is. Het richt zich ook op een punt dat buiten de kring van een eigenmachtig verklarende filosofie ligt. Hoe autonoom en zelfs autogeen die ook lijkt binnen de cirkel die zij beschrijft, het punt waar zij begint, ligt buiten wat nog een cirkel moet worden en het punt waar zij eindigt, doorbreekt de cirkel op de plaats waar hij gesloten dreigde te worden. Na de meest perfecte verklaring komt de verwondering over het zijn daarbuiten terug. Aan begin en einde blijft de cirkel poreus en de kennis een passieve aangelegenheid.”

De kotsneigingen die ik bij het waarnemen van dergelijke verre van poreuze woordenbrij voel opkomen zijn géén passieve aangelegenheid. Ik ga daar enorm diagonaal van lezen en áls er in zo’n teksten nog iets te vinden is over het onderwerp waaraan het boek gewijd is, dan mis ik het liever. Terwijl het onderwerp, al formuleert ook Van den Bergh het wel zeer wijdlopend, toch interessant is en in zijn vier delen als hoofdstuktitels heeft gediend: filosofie in combinatie met reizen. Wat dan oplevert: Denken als reizen, Reizen als denken, Thuisreizen, en Denken over reizen. Denken als reizen, zijnde het “denken als een reis opvatten, als een zoektocht naar het ware”. Reizen als denken, zijnde het reizen “als een belangrijk onderdeel van intellectuele vorming”. Thuisreizen, of gewoon thuisblijven, als keuze van diegenen “die vermoeden met reizen niet vooruit te komen in hun denken”. En Denken over reizen, “de theorievorming over het verschijnsel van de reis”, een fenomeen “van recenter datum”.

“In deze bundel willen we ons (…) door andere denkers laten meenemen”, schrijft Babs van den Bergh, “reisleiders die ons naar nieuwe denkstreken leiden”, mensen die ervoor zorgen dat er “gedachten op[komen] die je van je leven nog nooit gehad hebt”. Een voornemen dat niet echt waargemaakt wordt, net zoals de titel wat benevens de waarheid blijft. Niet alleen omdat Nietzsche niet fietste (hij was wel een fervent wandelaar), maar omdat de fietsers in dit boek nauwelijks aan de bak komen. Ja, Petrarca schrijft over de Beklimming van de Mont Ventoux, iets wat we tegenwoordig vooral met fietsen associëren, maar hij had het over een beklimming met de benenwagen. En Walter Benjamin heeft het over Parijse Passages, maar dat zijn niet de passages over de Champs-Elysées waar de Tour de France mee eindigt en ze hebben ook al niks met fietsen te maken. Terwijl de titel van het stuk van Paul van Tongeren zelfs Alleen voor wandelaars is. Op Peter Delpeut met zijn Kleine filosofie van het fietsen en Marc van den Bossche met zijn gelul na heeft zelfs geen een van de filosofen het over fietsen. ‘Kan je voor op de cover nog iets vinden dat lekker bekt?’ lijkt dan ook het meest sluitende antwoord op de vraag waarom voor Fietsen met Nietzsche als titel is gekozen. Al biedt de achterflap een ander: “Babs van den Bergh is filosoof en ambtenaar. Ze stond aan de wieg van het succesvolle tijdschrift Filosofie Magazine. Ze is lang een filosofische wandelaar geweest, maar heeft onlangs de fietser in zichzelf ontdekt.”

Nu goed, deze bundeling van teksten maakt zijn ambities niet echt waar (vind ik toch), maar zoals gezegd is het wel, op het gelul na dan, leuk leesvoer. Bijvoorbeeld vanwege het opduiken van Petrarca, die ik – als ik me dat goed herinner – niet ben tegengekomen in een van die boeken die ik eerder over wandelen-annex-filosoferen gelezen heb en die het onder andere over het gezelschap heeft waarmee hij “de Winderige” gaat beklimmen: “De een leek me te sloom en de ander te kwiek, de een te traag en de ander te snel, de een te zwaar op de hand en de ander te uitgelaten, de een te dom en de ander te voorzichtig. Bij de een was ik er bang voor dat hij te veel zweeg en bij de ander dat hij te veel kletste, bij de een dat hij te zwaar en te vet was en bij de ander dat hij te mager en te zwak was. Bij de een werd ik ontmoedigd door kille onverschilligheid en bij de ander door overmatige gegrepenheid. Al deze eigenschappen die, hoe bezwaarlijk soms ook, thuis nauwelijks problemen opleveren – want de liefde verdraagt alles en de vriendschap weigert geen enkele last -, blijken onderweg vaak dubbel zo zwaar te wegen.” Overwegingen die ik destijds, lang geleden, toen ik nog snelwandelde op de lange afstand, niet echt maakte – dat mijn gezelschap mee kon komen, was zo ongeveer de enige eis, en daar beantwoordde nauwelijks iemand aan -, maar die ik, als ik de overweging zou maken voor het te voet beklimmen van een berg als de Mont Ventoux, ook zó terzijde zou schuiven: in je eentje is gewoon de beste keuze. Iets waar Petrarca kennelijk pas achterkomt een keer hij boven op de berg een passage uit Confessiones van Augustinus heeft gelezen: “Ik vroeg mijn broer [op wie zijn keuze als gezelschap uiteindelijk gevallen is, noot van mij], of hij zo goed wilde zijn mij even met rust te laten, en sloeg het boek dicht. Ik was kwaad op mezelf omdat ik nog steeds vol bewondering was voor het aardse, terwijl ik toch allang, zelfs van heidense denkers, had kunnen weten dat niets bewonderenswaardig is behalve de geest, en dat er in verhouding tot zijn grootte niets anders is dat groot genoemd kan worden. Omdat ik van mening was dat ik onderhand wel genoeg van de berg gezien had, richtte ik de ogen van mijn geest op mijn innerlijk. En vanaf dat moment hoorde niemand mij nog iets zeggen, totdat we beneden aan de berg waren. Die passage had me genoeg stof tot denken gegeven.”

Petrarca alleen in de echokamer van zijn geest. En zeer in tegenstelling met Jean-Jacques Rousseau in de Vijfde wandeling die in dit boek opgenomen is, een wandeling die de lezer naar het Sankt Peterinsel in het Zwitserse Bielermeer brengt en die ons een bijna verliefd lijkende Rousseau toont. Verliefd op de natuur van het eiland, planten aan het verzamelen, maar in tegenstelling tot Ton Lemaire niet aan het tuinieren: “Tuinieren betekent met de handen de aarde voelen, de geur van humus ruiken, de kleuren van bloemen zien en het gonzen van insecten om ons heen horen”, schrijft die laatste dan wel, maar “Het betekent [ook] een voortdurende betrokkenheid bij groeiprocessen, het meeleven met het ritme van de dag en van de seizoenen, het weet hebben van wat de bodem goed doet en wat hem verstoort. Dan pas zijn we aardbewoners in de pregnante zin van het woord.”

“Als we ten slotte sterven keren we terug in de schoot van de aarde van waaruit we zijn voortgekomen”, voegt hij daar nog aan toe, daarmee het leven kort samenvattend als een korte of lange omweg tussen twee keer ‘niks’, maar, zoals Paul van Tongeren aangeeft, “(…) voor echte wandelaars zijn er alleen maar omwegen”, en zoals Gaston Durnez óók al schreef: Een mens is maar een wandelaar https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2018/10/een-mens-is-maar-een-wandelaar-.... En soms, in mijn geval toch, ook een autobestuurder. Een autobestuurder die zijn auto niet alléén maar gebruikt om kilometers te vreten, maar ook om op plaatsen te komen waar weinig anderen komen en binnen de beperkt beschikbare tijd. Of zoals Peter Delpeut de Duitse dichter Otto Julius Bierbaum (onder andere bekend van de gevleugelde woorden “Humor ist, wenn man trotzdem lacht”) citeert: “Wij willen met de modernste aller vervoermiddelen op ouderwetse wijze reizen, en precies dat zal het nieuwe van onze reis zijn. Want tot nog toe heeft men de auto bijna uitsluitend gebruikt om te razen en zo goed als nooit om te reizen. Het wezen van het reizen ligt echter geenszins in de snelheid, maar in de vrijheid van de beweging.”

Beide zijn overigens redenen waarom ik geen fan ben van elektrische auto’s: ze beperken de snelheid doordat je om de haverklap moet opladen en ze beperken de vrijheid van beweging doordat je dat – in tegenstelling tot ‘fossiele’ brandstof tanken - niet quasi overal kan doen. Zelfs al neem ik in beide gevallen behalve mijn koffers en mijn lief ook mezelf mee, iets wat voor Seneca genoeg reden was om niet te reizen: “Denk je dat dit jou alleen overkomen is en sta je erover verbaasd alsof het iets nieuws was, dat je door een zo lange reis en het bezoeken van zo verschillende plaatsen je verdriet en zwaarmoedigheid niet hebt kunnen afschudden? Je moet van mentaliteit veranderen, niet van klimaat. Al steek je de eindeloze zee over, al ‘wijken’, zoals onze Vergilius zegt, ‘landen en steden achter je’, je problemen zullen met je mee gaan waar je ook heen gaat.” Dat je problemen ook zo gering in aantal kunnen zijn of zo licht dat je ze wél thuis kan achterlaten of ze zonder je reis te bederven mee kan nemen, was kennelijk iets wat niet bij Seneca opkwam. Om maar te zwijgen van de mogelijkheid dat je ze eerst kan oplossen vooraleer te vertrekken of ze met vernieuwde moed kan aanpakken bij terugkomst. Al hoef je tussen vertrek en aankomst natuurlijk niet per se te doen wat Connie Palmen “allemaal te lang [duurt]”: “Het staren naar pilaren, het bejubelen van de relikwieën van gruwelen, het kwelen bij kastelen, het kijken naar oude lijken (…)”. Net zomin als je een soort antropoloog moet zijn om naar ‘vreemde’ landen te reizen. Zoals Michel Onfray in Een onschuld oproepen immers aangeeft: “Ook al bekeren we ons, dat verandert niets aan de zaak: we blijven de gevangene van onze afkomst, van ons geboorteland, van onze moedertaal, opgesloten binnen de muren van wat ons met de paplepel is ingegeven. De kwarteeuw die een Japanner in Japan doorbrengt zal in spiritueel opzicht nooit gelijkstaan met dezelfde tijd die een westerling in hetzelfde land doorbrengt. Het begrip van een land verkrijgen we niet naarmate we er meer tijd doorbrengen maar het ontstaat bij ieder mens op eigen wijze, irrationeel en instinctief, soms kort en flitsend, en hangt volledig van het toeval af.” Wat immers “te zeggen van een Claudel die met zijn poëzie de essentie van het Oosten vat, terwijl hij geen Chinees of Japans kent – hoewel hij veertien jaar lang in diplomatieke dienst is geweest in het Verre Oosten en zes jaar Frans ambassadeur te Tokio” of van Roland Barthes, u wellicht nog bekend van mijn bespreking van Albert Camus’ De pest https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/12/de-pest-albert-camus-boekbespre..., “zo overgevoelig, als een seismograaf, zo scherpzinnig en zo superintelligent dat hij Japan beter registreert – ook al weet hij niets van de taal en verblijft hij maar kort in het land (in totaal vijfentachtig dagen verdeeld over drie keer) – dan goed gekwalificeerde specialisten in de oosterse talen die de ontwikkeling van het teken in de literatuur van het Edo-tijdperk bestudeerd hebben of in een volkswijk van Kyoto hebben gewoond”.

Of Barthes en Claudel dan ook reisliteratuur hebben voortgebracht, is me eerlijk gezegd niet bekend – en ik heb nu even geen zin om daarnaar te gaan zoeken -, maar Peter Sloterdijk heeft het in zijn Tractatus Philosphico-touristicus wel over het ontstaan van dat genre en van de toerist an sich: “De werkelijke uitvinding van de toerist kan niet eerder dan aan het eind van de zeventiende eeuw zijn gevolgd – de literatuur ter zake verwijst graag naar de naam Giovanni Gemelli Careri, een Italiaanse edelman, die uitsluitend op grond van een persoonlijke gril, om precies te zijn uit verdriet over familietwisten, in het jaar 1693 vertrok voor een zeiltocht rond de wereld die vijf jaar duurde. Van die tocht bracht hij een naderhand veelbesproken en deels ook nu nog zeer lezenswaardige reisbeschrijving mee, getiteld Giro del mondo, waarmee een nieuw, onmetelijk rijk literatuurgenre begon te bloeien”. Een literatuurgenre dat het overigens nooit heeft over de helden van de weg, die mensen die iedere dag naar hun werk en terug pendelen om daar gedurende een uur of acht hun brood te gaan verdienen in het zweet huns aanschijns (of toch minstens in het licht van hun beeldscherm), terwijl zij toch zeer hard op onze pastorale voorouders lijken: “De analogie tussen de preagrarische nomadische bestaansvorm en de postagrarische ‘neonomadische’ levensstijlen is in één opzicht volstrekt gerechtvaardigd, namelijk wanneer we beseffen dat de echte nomaden, de herdersvolken, in de regel geen ronddolende zwervers waren, maar pendelaars, die tussen de zomer- en winterweiden van hun kuddes heen en weer trokken.” Een interessante vergelijking, zeker als we rekening houden met wat Carolien van Bergen schrijft in Toeristen en reizigers: “De moderne mens is eerder een uitzondering dan een regel, omdat hij zich opsluit in kunstmatige huizen, zich afschermt van kou en hitte.”

Wat uiteraard ook maar woorden zijn. En zoals Nietzsche, in een van de citaten die meegegeven worden in de tekst De eigen weg, zei: “Overal waar de oermensen een woord neerzetten, meenden zij een ontdekking te hebben gedaan. Hoe anders was het in werkelijkheid! - zij hadden een probleem aangeroerd, en terwijl zij in de waan verkeerden het opgelost te hebben, hadden zij een belemmering voor de oplossing geschapen. - Thans kan men niet anders dan bij elk kennen struikelen over keiharde vereeuwigde woorden, en men zal daarbij eerder een been breken dan een woord.” Woorden waarvan er zoveel ware te vinden zijn in De eigen weg dat ik er mijn blik van moet afwenden om deze boekbespreking niet ál te lang te maken. Met uitzondering van dat ene citaat over gastvrijheid dan, want daarmee leg ik graag de koppeling naar het laatste stuk van deze bespreking: “De zin van de gebruiken van de gastvrijheid is: het vijandige in de vreemdeling te verlammen. Waar men in de vreemdeling niet meer allereerst de vijand gewaarwordt, neemt de gastvrijheid af; ze bloeit, zolang haar boosaardige voorwaarde bloeit”, iets waar de reiziger misschien eens aan moet denken als hij in een of ander land niet met wijd open armen of veel egards ontvangen wordt en iets waar Xavier de Maistre bij zijn Voyage autour de ma chambre, een boek dat ik toch werkelijk eens moet opduiken, mogelijk in de vertaling van Paul de Bruin, sowieso geen rekening mee moest houden: “[De zieken] hebben niets te duchten van weer en wind, noch van de wisseling der seizoenen. - En de bangeriken zijn beschermd tegen dieven; ook zullen zij geen afgronden en valkuilen op hun weg vinden. Duizenden die vóór mij nooit durfden, anderen die nooit konden en weer anderen die er nooit over gepeinsd hadden, zullen er naar mijn voorbeeld toe besluiten op reis te gaan. Zelfs het meest lakse individu zou toch geen moment aarzelen met mij op pad te gaan om zich een genoegen te verschaffen dat hem geld noch moeite kost.”

Zoals het u, de lezer, als u dit boekje even ontleent bij de openbare bibliotheek, geld noch moeite moet kosten om van de genoemde teksten én van die van, minstens, Albert Camus (Niet verliezen wat er van jezelf in de wereld sluimert), Michel Houellebecq (Concurrentievoordeel), Alain de Botton (Overpeinzingen), en Alphonso Lingis (De steppe) te genieten. Ook hen nog aan het woord laten, zou mogelijk geweest zijn, maar u zelf de rest laten ontdekken is óók een optie. Zoals Albert Camus – daar doe ik het toch – immers in juni 1947 in zijn dagboek schreef: “Parijs-Algiers. Het vliegtuig als een der factoren van de moderne ontkenning en abstractie. Er is geen natuur meer; de diepe kloof, het echte reliëf, de onoverkomelijke bergstroom, alles verdwijnt. Er is alleen nog een plattegrond, een vlak. Kortom, de mens meet zich de blik van God aan. En dan wordt hij gewaar dat God slechts een summier overzicht kan hebben.” Zonder mezelf tot een goddelijke status te willen verheffen, is dat ook wat ik u wou geven met deze bespreking: een summier overzicht. Da’s meer dan wat dit boekje te bieden heeft wat betreft de combinatie van filosofie en reizen – meer dan een losse verzameling uittreksels is het nauwelijks -, maar de meeste van de er in opgenomen teksten zijn toch die paar minuten waard die u er zal aan besteden. Soms ook de tijd die u mogelijk gaat investeren in het opzoeken en lezen van de werken waaruit ze afkomstig zijn.

Björn Roose½
 
Gemarkeerd
Bjorn_Roose | May 24, 2024 |
 
Gemarkeerd
huizenga | Apr 18, 2019 |
Toon 2 van 2